
Muritvondsteri
Wanneer geldsommen echter niet door tijdgenoten min of meer
vluchtig beschreven zijn, maar werkelijk voor ons bewaard zijn geble-
ven, kan aan de munten die de i7e-eeuwer samen in handen gehad
heeft, nog iedere vraag gesteld worden die bij de 2oe-eeuwse onderzoe-
ker opkomt. Gedoeld wordt hier natuurlijk op bedragen die indertijd
uit veiligheidsoverwegingen werden verborgen en door de eigenaar -
om redenen die ons gewoonlijk ten enenmale ontgaan - niet meer zijn
teruggehaald en uitgegeven, maar die in de bodem zijn gebleven tot
zij door het toeval als een ‘muntvondst’ aan de dag gebracht worden
(zie afb. 97). Bij dergelijke muntvondsten, waarvan de omvang lean
variëren van een handjevol koperstukken tot een schat van duizenden
gouden munten, kan aangenomen worden, dat de munten op het
ogenblik dat zij werden verborgen, ook hadden kunnen worden uitgegeven,
dat wil zeggen, op dat ogenblik ter plaatse omlopend geld
vormden. Zij kunnen als een selectie uit de bestaande geldcirculatie
beschouwd worden; vooral wanneer een groter aantal schatten die
ongeveer tegelijk en in hetzelfde gebied in de bodem gekomen zijn,
kunnen worden vergeleken, geven zij een goed inzicht in de onderlin-
ge verhoudingen waarin verschillende muntsoorten in feite werden
97 Compositiefotovan de Muntvondst Zutphen 1958
gebruikt. De muntschatten demonstreren ad oculos hoezeer in het
tweede kwart van de 17e eeuw het Zuid-Nederlandse geld in het noor-
den heeft gedomineerd, wat uit de herhaalde, verbodsbepalingen in
de wetgeving slechts vermoed kan worden. Natuurlijk dient ook hier
bij de interpretatie de nodige voorzichtigheid betracht te worden. De
mogelijkheid bestaat immers, dat de eigenaar van het geld uit zijn
beschikbare voorraad een keuze gemaakt heeft en voornamelijk soorten
die algemeen vertrouwen genoten om hun stabiliteit heeft wegge-
stopt. Temeer is daarom van belang de conclusies te baseren op verge-
lijking van een zo groot mogelijk aantal muntschatten, waarvoor weer
registratie op de bestemde plaats van iedere vondst die aan de dag
komt, een voorwaarde is.
Muntge wichten
Een correctie op de gegevens van de officiële plakkaten is ten slotte
nog van geheel andere zij de mogelijk, namelijk met behulp van de
zogenoemde goudgewichtdozen. Bij de overvloed van uiteenlopende
muntsoorten was een nauwlettende controle op de kwaliteit van de
munten waarmee betaald werd, wenselijk. Door het gebruik bescha-
digde of opzettelijk gesnoeide exemplaren konden ieder ogenblik worden
aangeboden. De onregelmatige vorm van de nog overal met
hamer en aambeeld geslagen munten, maakte het onmogelijk - toen
evengoed als nu - om op het oog vast te stellen of een munt slechts
minder fraai was afgewerlct dan wel werkelijk in gewicht was vermin-
derd door welke oorzaak dan ook. De tariefplakkaten schreven zelfs
voor dat vooral gouden munten op hun gewicht gecontroleerd dien-
den te worden en dat de waarde van beschadigde of gesnoeide exemplaren
naar evenredigheid lager gesteld moest worden.
Om deze controle, die natuurlijk ook door wisselaars beroepshalve
werd uitgeoefend, te vergemaklcelijken, werden speciale goudgewichtdozen
of goudkasjes in de handel gebracht (zie afb. 98). Deze bevatten
een eenvoudig maar gevoelig balansje (steeds met een driehoekige
schaal voor de munt en een ronde voor de gewichten) en een aantal
platte Vierkante gewichtjes van koper, die elk overeenkwamen met