
Naar grotere zilverstukken
Nadat gedurende enkele eeuwen slechts één muntsoort in gebruik
geweest was, de zilveren penning, komt er in de tweede helft van de 13e
eeuw meer differentiatie in de beschikbare geldstukken. Reeds in het
begin van de eeuw waren in het economisch zo hoog ontwikkelde
Italië veelvouden van de penning geslagen (bijv. de grosso van Venetië);
vervolgens liet in 1266 koning Lodewijk ix van Frankrijk grote zilveren
munten slaan ter waarde van 12 kleine penningen Tournoois: deze
24 Frankrijk, Lodewijk IX (1226-1270), gros tournois geslagen tussen 1266 en 1270 (4,12 g;
25,5 mm)
nieuwe stukken, die hetzelfde type kregen als de kleine munten ver-
meerderd met een rand van twaalf lelies, stonden bekend als gros tournois
o f grootTournoois (minder juist ook welTourse groot) (zie afb. 24).
Zij vonden vrij spoedig niet alleen in Frankrijk zelf ingang, maar ook
daarbuiten. Reeds omstreeks 1280 zijn ze algemeen bekend in de
Nederlanden, naast de eerder verbreide Engels e pennies o f Sterlingen,
die ook een veelvoud van de kleine inheemse penningen vertegen-
woordigden en gelijkgesteld werden met 1¡3 Franse groot.
De nieuwe ffaaie en waardevolle zilverstukken inspireerden al spoedig
de Nederlandse vorsten ook zelf zulke stukken uit te geven. Het
eerst werden omstreeks 1270 vooral in de zuidelijke gewesten munten
ter waarde van de Engelse sterling geslagen, zowel met een aanziende
kop, onmiddellijk aan de koningskop van de Engelse voorbeelden ont-
leend, als met eigen wapens. Een tiental jaren later gaan vrijwel tege-
lijkgravin Margareta van Vlaanderen en Henegouwen en hertogjan 1
van Brabant over tot het uitgeven van munten ter waarde van 2 Sterlingen
of 2¡3 Franse groot: deze Zuid-Nederlandse dubbele Sterlingen - met
een adelaar in Vlaanderen, een ruiter in Henegouwen, de aartsengel
Michaël in Brabant - hebben zieh vrij snel ook over de noordelijke
gewesten verbreid en zijn daar zelfs tot diep in de 14e eeuw nog geïmi-
teerd. Tegen 1300 gingen dezelfde vorsten nog een stap verder en
begonnen zij zilverstukken ter waarde van de zware Franse groot zelf
uit te geven, soms met geheel dezelfde, soms met een licht gewijzigde
beeldenaar.
De ontwikkeling van de muntslag in de juist in deze période
mächtig opbloeiende zuidelijke gewesten, die bovendien in meer
onmiddellijk contact zijn met Frankrijk zowel als Engeland, was
bepaald vóór bij die van het noorden. Het bisdom Utrecht, dat een
période van politieke onmacht tussen zijn wereldlijke buren door-
maakte, heeft in de période 1264-1342 vrijwel geen munten uitgege-
ven. In het opbloeiende Holland van Floris v was nog steeds de vervaardiging
van penningen met de kop van de graaf (ten onrechte kop-
V
25 Holland, FlorisV (1256-1296),zilveren penning (0,4g; 13,5 mm)
jes genoemd) bijzonder omvangrijk (zie afb. 25). Daarnaast werden als
eerste grotere munten enkele groten en Sterlingen vervaardigd. Ook
Gelre handhaafde nog lang de penning, zowel in het vanouds
Gelderse Arnhem als in het in 1248 verkregen Nijmegen geslagen, met
daarnaast, krachtens een spéciale koninklijke vergunning van 1280
ook zilveren Sterlingen. De muntslag in Friesland, dat aan haast volle-
dige anarchie ten prooi valt, is reeds lang geheel ten einde gekomen.
Terugkeer van het goud
De invoering van de grote zilveren munten, Franse groten, Engelse
Sterlingen en Zuid-Nederlandse dubbele Sterlingen, naast de tot dus-
verre uitsluitend gebruikte penningen, betekende een belangrijke ver-
andering in het karakter van de muntomloop, die in de 14e eeuw
geconsolideerd werd. Bovendien bracht deze eeuw nog een verdere
uitbreiding van de mogelij khedendoorde wederinvoering van gou