
in Brabant en Vlaanderen in 1385, in Brabant en Henegouwen in 1422,
toen hertog Jan iv tevens als echtgenoot van Jacoba van Beieren
Henegouwen bestuurde. Beide waren echter van körte duur, evenals
andere op een slechts tijdelijk samenvallen van belangen berustende
muntovereenkomsten.
Van meer betekenis was de muntslag van de Beierse graven van
Henegouwen en Holland, waarbij overigens vrijwel geen verband
bestond tussen de in beide door dezelfde vorsten bestuurde gewesten
geslagen munten. Henegouwen was sterk op Frankrijk gericht en was
dan ook het eerste gewest, dat de in 1385 daar ingevoerde nieuwe gouden
munt, de gouden kroon, in de Nederlanden introduceerde. Met
deze kroon, die zijn naam ontleende aan het gekroonde wapen van
Frankrijk dat erop voorkomt, werd in Frankrijk een munttype gecre-
eerd dat ruim twee en een halve eeuw zonder veel wijziging gehandhaafd
zou blijven en ook steeds in de Nederlanden een zeer verbreide
35 Henegouwen,Willem III (Willem Vvan Holland; 1356-1389),gouden kroon (3,95g;2gmm)
muntsoort is geweest. De navolging ervan bleef echter in deze période
in hoofdzaak tot Henegouwen beperkt, al zijn ook elders enkele kronen
geslagen (zie afb. 35).
De Hollandse muntslag daarentegen heeft een veel zelfstandiger
karakter gehad, sedert in 1378 de directe navolging van Vlaanderen
was opgegeven. Daarna volgt een voortdurende afwisseling tussen uit-
gifte van munten van lage intrinsieke waarde en hoge koers, die een
aanmerkelijke winst voor de grafelijke schatkist konden opleveren, en
emissies van niet overgewaardeerde munten (zie afb. 36). Het is vooral
de invloed van de tot rijkdom en macht körnende steden geweest, die
iedere keer of beëindiging van de muntontwaarding heeft afgedwon-
gen, ofwel de vorst van alle muntslag tijdelijk deed afzien tegen toezegging
van een buitengewone belasting, die in plaats van de winsten
uit de muntslag trad. De muntverzwakking kwam vooral tot uiting in de
grote aanmuntingen van guldens onder Willem v en van Hollandsche
schilden onder Willem vi en Jan van Beieren. Deze Wilhelmusschilden
36 Holland, Willem V (1356-1389), groot (2,35 g; 27 mm)
werden steeds voor 40 groten uitgegeven, maar bevatten steeds minder
goud. Zij handhaafden tot ver in de 15e eeuw het elders reeds langver-
ouderde type van de Franse koningschilden en ze zijn dan ook eigenlijk
een specifiek Hollandse munt geworden. Vooral in de onrustige tijd
omstreeks 1425, toen niet alleen in Holland Jacoba van Beieren in oorlog
was met Philips van Bourgondië, maar ook in het Sticht een successie-
oorlog heerste en het land tevens nauw betrokken was in de grote Frans-
Engelse oorlog, verbreidden de Hollandse schilden zieh over een ruim
gebied en werden zij zelfs weer elders nageslagen. Ook de zilveren munt
van Holland onderging een aanzienlijke waardevermindering: onder
Willem vi en Jan van Beieren geslagen tuinen van 2 groten aanvankelijk
met een Hollandse ‘tuin’ getooid, doch later onder behoud van de naam
met andere voorstellingen, waren ten slotte nauwelijks meer dan een
Vlaamse groot waard.
Gelre enhet Sticht
Nog meer dan in Holland is in dezelfde tijd door de hertogen van Gelre
de munt als een directe bron van inkomsten gehanteerd. Het gehalte
van de guldens van hertog Willem I die aanvankelijk vrijwel aan de
Rijnse guldens gelijk waren, werd stap voor stap verminderd, wat onder
zijn opvolger Reinald iv nog verder werd voortgezet. De Reinaldusguldens