
Flabbe Groningse munt van 4 stuivers (blz. 272)
Florijn 1. minder gebruikelijke benaming voor gouden en zilveren guldens
(zie aldaar), vooral in de afkorting fl.
2. rekeneenheid ter waarde van 28 stuiver (in de 16e eeuw geldende waarde
van de goudgulden). In de 17e eeuw werden in de Republiek zilveren munten
van deze waarde geslagen, aangeduid als zilveren goudgulden, florijn
of ach ten twin tig (blz. 259)
Franc/Frank 1. Franse gouden munt ingevoerd in 1360, in de Nederlanden veel-
vuldig in omloop
2. Sinds 1795 benaming van de Franse munteenheid (daarvoor livre
genoemd). Bij de vereniging met België werd de koers van de daar omlopen-
de franken gesteld op / o,47a/4 (blz. 183)
Generaalmeesters van de Munt zie blz. 70,103,124,145,238
Gosseler in Overijssel gebruikelijke benaming voor de stuiver (naar de
Mariengroschen van Goslar die dezelfde waarde hadden)
Goudgulden 1. sinds de invoering van zilveren munten van dezelfde waarde
gebruikelijke aanduiding voor de in goud geslagen guldens, in het bijzon-
der de Rijnse guldens (blz. 255)
2. rekeneenheid ter waarde van 28 stuiver (zie florijn)
Griffioen zilveren munt waarop een griffioen voorkomt, in de Bourgondische
Nederlanden geslagen 1486-1487
Groot algemene benaming voor de grotere zilverstukken, die sinds het einde
van de 13e eeuwwerden geslagen (hlz. 38). De groot werd in de noordelijlce
gewesten ingedeeld in 8 penningen, in de zuidelijke gewesten in 12 pennin-
gen of 24 mijten. Nadat in de 15e eeuw de stuiver de basis van het muntstelsel
was geworden, was groot de benaming voor de halve stuiver
Grootken in de oostelijke provinciën in de 15e en 16e eeuw gebruikelijke naam
voor de allerkleinste muntjes (in Groningen: = 1¡i2 stuiver; in Gelre: = ^72
stuiver)
Gulden 1. aanvankelijk algemene benaming voor gouden munten, sinds de
14e eeuw speciaal toegepast op de goudstukken van Florence en de Duitse
en Nederlandse navolgingen daarvan (blz. 40). Van belang was in het bij zonder
de gulden van de keurvorsten van Mainz, Trier, Keulen en Palts, bekend
als Rijnse gulden, die in ruime mate in de Nederlanden circuleerde en vooral
in het oosten van het land in de 15e en 16e eeuw als standaardmunt gold.
Afgeleid hiervan zijn de guldens van de Bourgondische Nederlanden, die
echter sterker in waarde verminderd zijn (zie Andriesgulden,
Philippusgulden en Karolusgulden);
2. onder Karel v werd de Karolusgulden van 20 stuiver de grondslag van het
Nederlandse muntstelsel (blz. 69) en is dat, weldra onder de vereenvoudig-
de naam gulden, tot 2002 gebleven. Onder de Republiek werden zilveren
munten ter waarde van 1 gulden = 20 stuivers eerst weer sinds 1680, resp.
1694 geslagen (blz. 156,159,252)
Hagenmunten niet erkende muntwerkplaatsen; zie blz. 45,80,94,105,140
Handelsmunten zie blz. 138 ,16 2 ,18 1,18 6
Heller in het Duitse Rijk zeer verbreide kleine zilveren munt (oorspronkelijk
uit Schwäbisch Hall), die in de i4e-i6e eeuw 00k in de Nederlanden circuleerde
Henricusnobel zie nobel
Hoedjeschelling schelling van Zeeland, waarop een vrijheidshoed voorkomt
(blz. 265)
Hoornsgulden goudgulden van laag gehalte. geslagen door Jan van Hoorne,
bisschop van Luik (1484-1506)
jager Groningse munt ter waarde van 2 stuivers (blz. 272)
Jansgulden benaming van diverse Duitse en Nederlandse goudguldens met
afbeeldingvan Johannes de Doper
Joachimsdaalder in de îe helft van de 16e eeuw gebruikelijke benaming voor
alle Duitse daalders, waaronder die van de graven van Schlick te
Joachimstal in Bohemen geslagen een belangrijke plaats innamen. Weldra
verkort tot daalder (blz. 73)
Karolusgulden gouden en zilveren munt van Karel v ter waarde van 20 stuiver;
het goudstuk met de geharnaste keizer ten halven lijve, werd ingevoerd in
15 2 1 (gewicht 2,91 g, gehalte 0,583); het gelijkwaardige zilverstuk met
borstbeeld van de keizer (gewicht 22,85 g. gehalte 0,833) in 1 5 4 3 - Ook nadat
gouden en zilveren munten van dit type niet meer geslagen werden, bleef
de naam Karolusgulden nog lang in gebruik ter aanduiding van de rekeneenheid
van 20 stuiver, weldra gewoonlijk gulden genoemd (blz. 69)
Karteling van de opstaande kant der munten: zie blz. 169
Keizerschild gouden Schilden van keizer Lodewijk iv, geslagen te Antwerpen
ca. 1340 (blz. 41)
Klmicaartbenaming voor gouden Schilden (zie aldaar), speciaal die van
Willem vi van Holland (1404-1417) (blz. 51)
Klop op reeds in omloop zijnde munten ingestempeld teken; zie blz. 89,157,
261,264
Knapkoek zie postulaatgulden
Koggerdaalder benaming van de i7e-eeuwse daalders van Friesland (blz. 258)
Koperen munten invoering van - j blz. 79
Kopken moderne, doch foutieve naam voor de munten van 1 penning van de