
Mijt, Brabantse de Vlaamse mijt als onderverdeling van de groot werd in de 14e
eeuw ook in Brabant ingevoerd; daar de Brabantse munt zwakker was dan
de Vlaamse, gold sedert 1430:1 Brabantse mijt = 2/3 Vlaamse mijt of 1 stuiver
= 72 mijten Brabants
Negenmanneke Brabantse benaming voor de duit (= 9 mijten Brabants)
Negotiepenning zie blz. 186
Nieuwjaarspenning zie blz. 173
Nobel Engelse gouden munt, geslagen sedert Eduard m; vooral de lichte
nobels (7,00 g) van Hendrik vi (1422-1465) circuleerden als Henricusnobels
tot in de 17e eeuw zeer veelvuldig in de Nederlanden. In 1581 e.v. werden
door Gent en andere steden en gewesten opnieuw nobels van hetzelfde
type geslagen (zie ook rozennobel)
Noodmunt in belegerde steden uit ongewoon materiaal en/of volgens onge-
bruikelijke techniekvervaardigd vervangingsgeld (blz. 88,92,95)
Obool Latijnse benaming van in Karolingische tijd en later geslagen zilveren
munten van ^2 penning
Oord eigenlijk kwart, maar vrijwel uitsluitend gebruikt ter aanduiding van
munten van a/4 stuiver. Deze veel voorkomende denominatie werd aanvankelijk
in zilver, sinds ca. 1575 (blz. 90) hoofdzakelijk in koper geslagen, in de
Republiek tot 1669 (blz. 268), in de Zuidelijke Nederlanden tot 1794
Oordje zie oord
Patagón zilveren munt van de Zuidelijke Nederlanden ter waarde van 48 stuivers,
geslagen sinds 1612 (blz. 137); de beeldenaar is die van de Bourgondische
rijksdaalder (gewicht 28,10 g, gehalte 0,875)
Patard zie stuiver
Peerdeke zilveren munt ter waarde van snaphaan (zie aldaar) of sedert ca.
1580 van i 1/2 stuiver. Het eerst geslagen door hertog Karel van Gelre, steeds
met afbeelding van een vorst te paard
Penning 1. tot in de 18e eeuw gebruikelijke uitdrukking voor munt in het alge-
meen (vooral in uitdrukkingen als: penning van 4 groten, 8-stuiverspen-
ning);
2. in het bij zonder wordt er de enige in de 8e tot 13e eeuw geslagen munt, de
zilveren penning (Latijns denarius) mee aangeduid, aanvankelijk (blz. 24)
van 1/24o Karolingisch pond (ca. 1,8 g), later belangrijk lichter. Men onder-
scheidt dan Hollandse, Vlaamse, Leuvense, Keulse penningen enz., alle van
onderscheiden gewicht en waarde (blz. 36);
3. kleinste denominatie in latere Nederlandse muntreeksen, ter waarde van
1 duit
beeid van Philips 11, geslagen sedert 1557; gewicht 34,27 g, gehalte 0,833,
waarde aanvankelijk 35, later 50 stuiver (blz. 81,96). Geslagen werden ook
onderdelen: 112,1/s, ^îo, 1/2o (stoter) en 1/4o (braspenning)
Philipsgulden gouden munt van de Bourgondische Nederlanden ter waarde
van 25 stuiver met afbeeldingvan Sint-Philippus, geslagen 1496-1520;
gewicht 3,30 g, gehalte 0,663 (blz. 60-61)
Pieter gouden munt van het hertogdom Brabant met afbeelding van Sint-
Pieter als patroon van Leuven, geslagen ca. 1370 en ca. 1425, in de laatste
periode van geringer gehalte
Pietje populaire naam voor de in Zeeland 1762-1793 geslagen zilveren munten
van 1/8 zilveren dukaat (blz. 251)
Pilaer in Nederland gebruikelijke naam voor de Spaanse zilveren munten
(8-realenstukken, Spaanse matten), die in de 17e en 18e eeuw in Zuid-
Amerika werden geslagen met afbeelding van de Zuilen van Hercules
Pistolet algemene aanduiding van Spaanse en Italiaanse, sinds ca. 1530 geslagen,
gouden munten ter waarde van de Franse kroon (escudos, scudi)
Pistool benaming voor de dubbele Spaanse escudo (zie pistolet) en dubbele
Franse kroon (zie Louis)
Plak 1. in de 14e eeuw gebruikelijke aanduiding voor zilveren munten van 2
groot, sinds de 15e eeuw gewoonlijk stuiver genoemd;
2. in de oostelijke provincies daalde het gewicht van de plak in de 15e eeuw
zeer sterk, zodat hij een onderdeel van de stuiver werd: in Overijssel 1/s
Overijsselse stuiver, in Groningen 1/6 Groningse stuiver (na 15 9 3 1/s
Nederlandse stuiver = 1 duit)
Pond aangezien in Karolingische tijd 240 penningen uit een gewichtspond zilver
geslagen werden, bleef de term pond - behalve als gewicht - ook in
gebruik ter aanduiding van een hoeveelheid van 240, gewoonlijk veel lichtere
penningen (blz. 36); in later tijd werd ermee ook een hoeveelheid van
240 stuks van andere munten aangeduid, zodat gesproken wordt van pond
Sterlingen, pond groten enz. Sinds de 16e eeuw wordt de term pond vooral
in enkele vaste combinaties gebruikt: pond Vlaams (à 20 schellingen van 12
groten) = 6 gulden; pond Artesisch (à 20 sols of stuivers à 12 penningen) = 1
gulden; pond Hollands (van 40 groten) = 1 gulden. Munten ter waarde van 1
pond zijn, althans onder deze naam, in de Nederlanden niet geslagen
Portugaleser Nederlandse benaming voor de zeer zware Portugese gouden
munten van 10 cruzados uit de 16e eeuw (portugueza)
Postutaatgulden goudgulden van laag gehalte geslagen door Rudolf van
Diepholt, postulaat (1423-1432), daarna bisschop (1432-1455) van Utrecht.
Vervolgens algemene aanduiding van munten, steeds met afbeeldingvan