
1577 ingezette fiscale uitbuiting van de muntslag voortgezet diende
te worden of niet. De kleinere gewesten voor wie de onmiddellijke
baten uit de muntslag relatief van grote betekenis waren, wilden hiervan
ongaarne afzien. De grote gewesten daarentegen vonden de in
feite vrij snel teruglopende winsten niet opwegen tegen de nadelen
voor handel en verkeer. Zij zetten hun zin door en bij plakkaat van 19
december 1579 werd de ‘reserve’ afgeschaft (en daarmee de aanmun-
ting van leeuwendaalders en Statendaalders) en het muntstelsel van
vóór de oorlog weer hersteld. Dit betekende dat de vervaardiging van
Philipsdaalders en bijbehorende munten weer werd opgevat.
Inderdaad werd in begin 1580 - dus vrijwel op hetzelfde ogenblilc als
dit door Parma in de voor Spanje heroverde gebieden gedaan werd -
de uitgifte van de oude koninklijke munten, in het merendeel van de
nog tegen Spanje strijdende gewesten, hervat. Tegelijk werden
opnieuw strenge verbodsbepalingen gepubliceerd tegen de intussen
zeer actief geworden hagenmunten; hieronder werd thans ook de
stadsmunt van Zaltbommel als zieh aan dezelfde praktijken schuldig
makend, begrepen. Hun werkzaamheid werd in de volgende jaren
inderdaad snel minder, vooral doordat de gewestelijke regeringen
meermalen tot militair ingrijpen tegen de hagenmunten overgingen.
Gewestelijke muntpolitiek
Tot een werkelijk herstel van de eenheid van muntslag is het echter
niet gekomen. De provinciën en steden die het beheer van de munthuizen
thans vast in de hand hadden, lieten zieh in vele gevallen niet
door meerderheidsbesluiten binden. Zo weigerden aanvankelijk
Gelderland en Utrecht zieh neer te leggen bij de afschaffing van de
reserve en het herstel van de Philipsdaalder. Zij gaven volgens een
gemeenschappelijk besluit, maar met verschillende beeldenaars in
1579 gouden rozenndbels en zilveren Uniedaalders uit, die nog evenals de
vorige uitgaven een aanzienlijke winst beloofden (zie afb. 75). De nieuwe
munten droegen nog steeds naam en wapen van de koning, maar
ook voor het eerst de Generaliteitsleeuw met pijlenbundel en zwaard,
en de spreuk c o n c o r d i a r e s p a r v a e c r e s c u n t , die eenjaar geleden
75 Bourgondische Nederlanden, Philips II als heer van Utrecht (1555-1581), halve Unledaalder
1579 (12,14g; 35 mm)
door de Staten-Generaal waren aangenomen en tot het einde van de
Republiek wapen en devies van de Unie zouden blijven. De emissie was
echter van körte duur en tegen het einde van het jaar legden ook deze
gewesten zieh bij de algemene regeling neer.
Nog minder volgzaam waren de beide gewesten die juist in 1580 een
nieuwe munt opgericht hadden, zeker niet in de laatste plaats om de
financiële voordelen die hieruit verwacht werden. Friesland en
Zeeland hebben wel zeer ldeine aantallen koningsmunten ver-
vaardigd, maar in werkelijkheid ging hun belangstelling in een andere
richting. Te Leeuwarden werd voornamelijk Mein geld geslagen:
dubbele stuivers, stuivers enzovoort met het wapen van de provincie.
De Zeeuwse munt legde zieh vooral toe op het aanmunten van goud.
Zoals Gelderland en Utrecht de veelvuldig gebruikte Engelse rozen-
nobels als voorbeeld voor hun provinciale stukken hadden genomen,
76 Zeeland, op naam van Philips II als graafvan Zeeland (1555-1581), Imltatievan Spaansedub-
bele dukaat geslagen te Middelburg circa 1581 (6,95 g; 29 mm)
koos Zeeland de even bekende Spaanse dubbele dukaten of dubloenen
met de beeldenaar van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castiliè
(zie afb. 76), waarop slechts de naam van de katholieke koningen door