
124 Frankrijk, LodewijkXV (1715-1774), zilveren écu 1765, geslagen te Pau (29,2 g; 40 mm)
Belangrijk was slechts de vervaardiging van kleingeld en kopergeld in
de vrij grote denominaties van liarás (of oorden) en dubbele liarás (= halve
stuivers). Tegen het eind van het Oostenrijkse bewind in 1793 was
naast eigen kleingeld nog in hoofdzaak Frans zilvergeld in circulatie.
Bij de Franse bezetting in 1792, weldra gevolgd door fórmele inlij-
ving bij de Franse Republiek, werd deze situatie gelegaliseerd. Tegelijk
werd ook het prinsbisdom Luik, dat in de 18e eeuw nog vooral grote
massa’s eigen kopergeld had uitgegeven, bij de Nederlanden gevoegd.
De overheersing van het Franse geld, zowel de oude koninklijke ecu’s
van 6 livres als de nieuwe 5-francs-stukken van Republiek en Keizer-
rijk, werd dan ook in de volgende decennia nog sterker, al verdween
het oude Brabantse (d.w.z. Zuid-Nederlandse) en Luilcse geld niet
geheel uit het verkeer.
De Bataafse Republiek
Drie jaar later dan de Oostenrijkse Nederlanden, werd de Republiek
door de Fransen bezet. Zij bleef echter na de Vrede van Den Haag als
een onafhankelijke met Frankrijk verbonden Staat, de Bataafse
Republiek, bestaan. De nieuwe internationale situatie, die tevens oorlog
met Engeland betekende, heeft zieh in het muntwezen veel sneller
doen voelen dan de belangrijke wijzigingen in de binnenlandse poli-
tiek. De overstroming van het land met Frans papiergeld, de beruchte
assignaten (zie afb. 125), heeft geen blijvende invloed op het muntweé
S k D O M A 'X N E S ^ S
HA T IÖ ltäüX HypoiFiqué» «:« renjhaiwswßent dcs AssiosA*»
par le décret de TA^sesijimíe XA'iroKAi.E
|S( s äV S 's ig n a t d e Cinq (jkriU*iw.Àî
il S- i • ' a
I J r . <> ÜH Porteur la tomme de CÎïïCj CeVltS .11V VÔS <!e I F.xt
® «Stic, isott/ormiinientauæ dàcxmdèi »6 et 17 Avril et afr'AÎptemlr* 179« | / ' VI
2 æ « J V m J L s h L W
125 Frankrijk, LodewijkXVI, assignaatvan 500 livre, 29 September 1790, in 1795 te Schiedam als
vais afgestempeld
zen gehad, maar wel werd spoedig een teruggang in de vraag naar
handelsmunten merkbaar, nu de zeeoorlog zowel de invoer van zilver
ais de uitvoer van muntstukken belemmerde. De aanmuntingen van
guldens en van handelsmunten liepen in de volgende jaren sterk
terug. De Zeeuwse munt werd al in 1799 gesloten, de overige munthuizen
moesten zieh tot weinig omvangrijke incidentele emissies beper-
ken. Slechts Utrecht, de best geoutilleerde munt, kon de productie van
de beide voor de handel naar Noord-Europa zo belangrijke stukken,
gouden en zilveren dukaat, vrij regelmatig voortzetten.
De politieke omwenteling daarentegen is voorlopig in de muntslag
nauwelijks merkbaar. Alleen maakte de nieuwe regering van Holland
vrij spoedig een einde aan de anomalie van de West-Friese munt: in
1796 werd het beheer aan de stadsbesturen onttroklcen en aan het pro-
vinciaal bestuur gebracht. De naam van West-Friesland werd door die
van Holland vervangen; een sterretje maakte voortaan duidelijk welke
munten te Hoorn of Enkhuizen en niet te Dordrecht waren geslagen.
Overigens is noch de unitarische regering van 1798 noch de federa-
listische van 1801 zo ver gekomen dat aan het provinciaal beheer van
de muntateliers werkelijk een einde is gekomen. De aanmuntingen
gebeurden nog steeds met de traditionele beeldenaars en volgens de
wetten van 1606 en 1659 in de provinciale munthuizen. Deze hadden
overigens niet veel anders te doen dan wat Indische duiten slaan,
waarnaar na de Vrede van Amiens met Engeland weer vraag was. In
1798-1799 werd op instigatie van de financiële bewindsman Alexander
Gogel een nieuwe regeling voor het Bataafse muntwezen ontworpen,