
De eenheidsmurit vari Philips de Goede
«
Aan de zelfstandige ontwikkeling van het muntwezen in de verschil-
lende Nederlandse gewesten kwam voor een groot deel een einde met
de vestiging van de Bourgondische Staat. Na de moord op Jan zonder
Vrees, in 1419, erfde zijn zoon Philips de Goede Bourgondie,
Viaanderen en Artois. Binnen enkele jaren verenigde hij hiermee in
1430 Brabant en Limburg, in 1433 Holland, Zeeland en Henegouwen,
waar hij al sedert 1425 de feitelijke macht uitoefende, zij het formeel
gedeeld met hertogin Jacoba van Beieren, en ten slotte Namen en
Luxemburg. In het kader van de samensmelting van zij n Nederlandse
gewesten tot een in vele opzichten centraal bestuurde Staat, ging hij
00k zeer spoedig tot unificatie van het muntwezen over. In het begin
van 1434 kwam een algemene regeling voor de muntslag tot stand, geldend
voor Brabant, Viaanderen, Henegouwen en Holland. In de muntateliers
van de vier gewesten, respectievelijk Leuven, Brugge,
Valenciennes en Dordrecht werden in het vervolg munten van dezelf-
de waarde en met dezelfde beeldenaar geslagen, die uiteraard 00k
over en weer in het gehele gebied geldig waren.
Grondslag van de nieuwe algemene reeks was de munt van het reeds
sedert twee generaties Bourgondische Viaanderen. De nieuwe
Bourgondische groot, gelijk aan de Vlaamse, verving daarmee de lokale
groten, die door de ontwikkeling van de laatste halve eeuw een zeer
uiteenlopende waarde hadden gekregen. Er werden zilveren munten
40 Bourgondische Nederlanden, Philips de Goede als graafvan Holland (1433-1467), dubbele
groot o f stuiver geslagen te Dordrecht (3,1 g; 29,5 mm)
van 2 groot (zie afb. 40) geslagen (weldra gewoonlijk stuiver genoemd),
1 groot en lager, benevens gouden rijders (zie afb. 41) ter waarde van 50
41 Bourgondische Nederlanden, Philips de Goede als hertog van Brabant (1430-1467), gouden
rijder geslagen te Brussel tussen 1434 en 1437 (3,64 g; 28,5 mm)
groten. Alle munten droegen hetzelfde hertogelijke wapen en de
exemplaren uit verschillende provincies onderscheidden zieh slechts
door de titulatuur van de hertog en aan een voor ieder gewest eigen
telcen (een leeuw in Brabant, een lelie in Viaanderen, een roos in
Holland enz.). Slechts bij de kleinste denominaties was er enige
differentiatie, in overeenstemming met nog uiteenlopende onder-
verdelingen van de groot. In Holland bleef de groot ingedeeld in 8 pen-
ningen, in Viaanderen in 24 mijten (met munten van 1 mijt en van 2
mijten = 1 körte), in Henegouwen in 12 penningen, terwijl in Brabant
de nieuw ingevoerde Vlaamse groot gelijkgesteld werd met 36
Brabantse mijten. Behoudens deze verschillen van geheel lokale bete-
kenis, is met deze regeling het muntwezen van de Bourgondische
Nederlanden (het hertogdom en graafschap Bourgondie bleven erbui-
ten) blijvend tot één overal geldend stelsel geworden, waar pas de
Opstand in de 16e eeuw gedeeltelijk een einde aan gemaalct heeft.
De voortdurende min of meer sterke muntverzwakkmgen, afge-
wisseld door meestal kortstondige perioden van herstel die de vooraf-
gaande période hadden gekenmerkt, waren nu voorbij. Sedert de her-
vorming van 1434 is in feite, behoudens in de j aren van burgeroorlog
onder Philips de Schone, tot in het midden van de 16e eeuw geen spra-
ke meer geweest van aanzienlijke verlagingen van de muntwaarde. De
zeer langzame daling van de intrinsieke waarde van de munten, die
inderdaad in de période 1434-1572 te constateren is, wordt in hoofd-
zaak veroorzaakt door de technische beperkingen van het toenmalige
muntwezen. Ondanks de politieke opzet om de munt onverzwakt te
handhaven was het onvermij delij k zo nu en dan het gewicht van nieuwe
munten aan te passen aan het gemiddelde gewicht van het omlo-
pende geld. Dat daalde immers langzamerhand door slijtage en snoei