
een merkwaardig verschil in het uiterlijkvan de munten samen: ter-
wijl op de Hollandse, Zeeuwse en Friese munten steeds alleen een
blijvend muntteken als signatuur van de munt voorkomt, was het
elders, vooral in Overijssel en Gelderland en tijdelijk ookin Utrecht
en West-Friesland gebruikelijk dat de meer zelfbewuste muntmeesters
de geldstukken van hun persoonlijk muntmeesterteken voor-
zagen, dat dus na elke wisseling in het beheer van de munt gewijzigd
wordt.
De controle door de Generaliteit
Behalve de provincién speelde echter in het muntwezen ook de
Generaliteit een rol. Deze had als uitgangspunt artikel 12 van de
Unie van Utrecht en was uitgewerkt in de door de provincién eenpa-
rig aanvaarde muntregiementen van 1586 en 1606. Grondslag was
de regel dat de muntslag weliswaar uitgeoefend werd door ieder
gewest afzonderlijk, maar dat overal dezelfde munten geslagen zou-
den worden, gelijk zowel van waarde als van uiterlijk. De besluiten
van de Staten-Generaal bevatten dan ook nauwkeurige voorschriften
over gewicht en gehalte en alle verder benodigde gegevens; namens
hen werden aan het muntpersoneel gedetailleerde instructies afge-
geven, waarop zij werden beédigd. Om blijvend de gelijkmatige wer-
kingvan de gewestelijke munthuizen te verzekerenwas in 1586 het
College van Raden en Generaalmeesters van de Munt hersteld, waar-
van de leden door de Staten-Generaal benoemd werden. De taak van
dit op het Binnenhof zetelende permanente lichaam was enerzij ds
de landsregering en - desgewenst de provinciale regeringen -
gevraagd en ongevraagd te adviseren in alle munttechnische
kwesties, anderzijds de naleving van de Generaliteitsvoorschriften
door de gewestelijke uitvoerende Organen te verzekeren. De leden,
die vaak oud-muntmeesters of -waardij ns waren en hun vak terdege
beheersten, hielden zieh voortdurend van de situatie op de hoogte
en bezochten geregeld de provinciale munten. Een van hun belang-
rijkste taken was de opening van de muntbussen en het afhoren van
de muntmeesters (zie afb. 93). Het bestaan van dit onafhankelijke
lichaam dat voortdurend het standpunt van een centraal beheer van
de munt verdedigde en iedere afwijking in de geest van gewestelijke
zelfstandigheid weliswaar niet kon beletten, maar wel aan de kaak
stelde, is ongetwijfeld van grote invloed geweest. In wezen heeft het
muntbeheer van de Nederlandse Republiek meer overeenkomst ver-
toond met het geheel door de centrale overheid geleide muntwezen
van de monarchieën van West-Europa, Frankrijk, Engeland, Spanje
en de Spaanse Nederlanden dan met de tot het einde van het Ancien
Régime voortdurende verbrokkeling in Duitsland en Italië.
93 De opening van de muntbus van de West-Friese muntmeester Teunis Kist in 1746, weergege-
ven opeen zilveren penning van stempelsnijder jan van Dijk (46,5 g; 50 mm)
Ook op buitenstaanders hebben de munten van de Republiek de
indruk van een uniform stelsel gemaakt: in vreemde munttarieven
werden zij steeds als één reeks behandeld. En inderdaad beperken de
verschillen zieh bij de meeste muntsoorten tot betrekkelijke kleinig-
heden. Regel is sedert 1606 dat de gouden en zilveren munten op één
zij de het wapen van de Staten-Generaal vertonen en dat de omschrif-
ten dewapenspreulcvan de Unie (c o n c o r d i a r e s p a r v a e c r e s c u n t )
bevatten alsook een aanduiding als ‘Munt van de Verenigde
Nederlandse gewesten’ (in het Latijn: m o n e t a c o n f o e d e r a t i b e i g i i
of een dergelijke wending). lets sterker afwijkend zijn slechts de
munten van de steden met erkend muntrecht: daar treedt soms het
portret van de keizer in de plaats van de anonieme ridder en vertonen
de omschriften meer variatie. Slechts uit ondergeschikte ele