
geheel nieuwe reeks tot stand van bijzonder fraaie uitvoering, doch uit-
gegeven tegen een excessiefhoge koers, die een verzwakkingvan meer
dan 30% betekende. Hiertoe behoorden de gouden reaal van Oostenrijk -
de grootste munt tot dusverre in de Nederlanden vervaardigd - van 10
gulden en de zilveren griffioen van 4 stuiver, die echter weinig meer zil-
ver bevatte dan de dubbele stuiver van Philips de Goede. De reeks van
i486 werd in 1488 gevolgd door een uitgave die een nog verdere ont-
waarding betekende. Beide operaties hadden duidelijk ten doel de
financiering van de zware oorlog, die tegelijk tegen Frankrijk en tegen
opstanden in Vlaanderen, Brabant, Holland en Gelre gevoerd moest
worden, te verlichten. Zij lokten veelvuldige klachten uit over de met
de muntverzwakking gepaard gaande prijsstijgingen. In 1489 werd de
inflatie abrupt afgebroken met een nieuwe muntreeks, waarbij de
muntvoet (en 00k de beeldenaar) van 1466 werd hersteld. Deze maatre-
gel, die wel gepaard ging met een regeling voor de afdoening van in
slechte munt aangegane verplichtingen, maar een ontwrichting van
lonen en prijzen meebracht, stuitte op nog heftiger verzet, dat zelfs in
verschillende plaatsen tot het uitbreken van relletjes leidde.
De volledige handhaving van het niveau van 1466 bleek inderdaad niet
mogelijk en na enige overgangsmaatregelen kwam ten slotte in 1496 een
nieuwe stabilisatie tot stand, waarmee een tweede période van vrijwel
constante waarde van de munt begon. Van herstel van de
Andriesguldens en van vierlanders, vuurijzers en griffioenen, die elkaar
in de afgelopen jaren telkens hadden afgewisseld, werd nu afgezien. Er
45 Bourgondische Nederlanden, Philips de Schone als graaf van Holland (1482-1506), dubbele
stuiver 1496 (3,02 g;28mm)
werden nieuwe beeldenaars ontworpen voor de zilveren munten: vliezen
van 3 stuiver, dubbele stuivers (zie afb. 45) en stuivers en voor de bijbehoren-
de goudstukken: een Gülden Vlies van 50 stuiver en een Philippusgulden (zie
46 Bourgond ische N ed e rlan d en, Philips d e S ch o n e als h erto g van B rabant (1482-1506),
Philippusgulden 1500, g e s la g e n te M a a strich t (3,26 g; 25 mm)
afb. 46) van 2 5 stuiver. Op de laatste, die iets lichter was dan de nog steeds
betrekkelijkweinig achteruitgegane Rijnse gulden, werd de naamheilige
van aartshertog Philips de Schone afgebeeld. Wel bleven de oude munten
uit de tijd van Philips de Goede en Karel de Stoute en die uit de infla-
tiejaren voorlopig nog in omloop, maar nu getarifeerd in overeen-
stemming met hun werkelijke intrinsieke waarde.
Uiteraard was deze muntreeks slechts van toepassing op de
Bourgondische Nederlanden. Na Philips de Goede was daar het door
Karel de Stoute veroverde Gelre bijgekomen. Na de verovering in 1474
was onmiddellijk een Bourgondische munt te Nijmegen opgericht,
maar na Karels dood kwam een deel van het hertogdom in opstand en
werd te Arnhem op naam van de eigen vorst gemunt. Een langdurige
oorlog volgde, waarin het Bourgondische munthuis eerst naar hetvei-
liger Zaltbommel werd verplaatst, ten slotte, na de glorieuze terug-
keer van de Gelderse vorst in 1492, zelfs naar Mechelen.
Bourgondische invloed
Daarnaast hebben de Bourgondische munten, die het geld vormden
van de rijkste en mächtigste gewesten, sterke invloed uitgeoefend bui-
ten de grenzen van de Bourgondische Staat, al behielden de bisdom-
men Luik en Utrecht en, tot 1474, Gelre hun autonome muntslag. De
intense politieke en economische betrekkingen met de westelijker
gewesten maakten echter dat Bourgondische munten een steeds
belangrijker deel van de omloop gingen uitmaken en dat de eigen
muntpolitiek sterk door die van de mächtige buurstaat bepaald werd.
Muntvoet en beeldenaars worden er sterk door beinvloed en 00k zijn