
Geld in de vorm van muntstukken is in ons land gebruikt sedert de
Romeinse tijd. Uit talrijke vondsten blijkt, dat zowel in het gebied ten
zuiden van de grote rivieren, dat sinds het begin van onze jaartelling
deel uitmaakte van het Romeinse Rijk, als in de streken ten noorden
daarvan, die eveneens de invloed van de Romeinen ondergingen,
munten werden gebruikt. Deze Romeinse keizermunten zijn echter
zonder uitzondering buiten de tegenwoordige landsgrenzen ver-
vaardigd. Aanvankelijk was de muntslag in hoofdzaak geconcen-
treerd in Rome zelf, na de 3e eeuw echter meer gedecentraliseerd in
een aantal over het Rijk verspreide muntateliers, waarvan Trier het
dichtstbijzijndegeweest is en daardoorvoor de geldvoorziening van
deze gebieden het belangrijkste.
Merovingischetrieriteri en Friese sceatta's
De stormachtige periode van de Volksverhuizingen bracht hierin pas
verandering. In de loop van de se eeuw werden onder de druk van de
binnenvallende Germaanse volken eerst de noordelijke randgebieden
door de Romeinen ontruimd en vervolgens kwam de gehele westelijke
rijkshelft onder het gezag van Germaanse koningen. Het noorden van
ons land viel in handen van de Friezen, het zuiden behoorde tot het
rijk van de Franken. Weliswaar bleven nog zeer lange tijd oude, reeds
aanwezige en nieuwe door de handel uit het intact gebleven oostelijke
deel van het Rijk ingevoerde Romeinse munten voor een aanzienlijlc
deel in de behoefte aan gemunt geld voorzien, maar in de loop van de
6 Hoei aan de Maas, gouden triens (tremissis) geslagen door muntmeester Rimoaldus circa 625
(1,13 g; 14 mm) en Duurstede (Dorestad), gouden triens (tremisis), geslagen door muntmeester
Madelinus circa 635 (1,21 g; 12,5 mm)
6e eeuw ontstond in de verschallende Germaanse rijken een eigen
muntslag. Aanvankelijk beperkte deze zieh tot het zo getrouw moge-
lijk imiteren van de bekende Romeinse en Byzantijnse goudstukken,
solidi en trientes (= 113 solidus) (zie afb. 6), die de keizersnamen blijven
dragen en zieh slechts door de ongebruikelijke stijl en afwerking van
de voorbeelden onderscheiden. Zulke nabootsingen zijn onder meer
door de Friezen gemaakt en uit vondsten in de terpen bekend geworden.
Ook in het rijk van de Franken is de eigen muntslag op deze wijze
begonnen, gevolgd door goudstukken met de eigen naam van de
Fränkische koningen, maar hier had weldra een verdere ontwikkeling
plaats. Sedert de 7e eeuw werden de munten gewoonlijlc niet meer
voorzien van de koningsnaam, maar van de plaats van aanmaak en
van de naam van de ‘muntmeesters’ of monetarii, die de munten ver-
vaardigden en met hun naam waarborgden.
Omstreeks 600 zijn dergelijke stukken door Fränkische monetarii ook
in enkele tegenwoordig Nederlandse plaatsen geslagen. Incidenteel
werd gemunt in Nijmegen en Tiel, van längere duur was de activiteit
van verschillende monetarii te Maastricht, het eindpunt van een lange
reeks muntplaatsen längs de Maas, en wat later - toen de voornaamste
handelsroute van Italië naar het Noordzeegebied zieh van de Maas
naar de Rijn verplaatste - te Duurstede. Parallel hiermee loopt in de
gehele 7e eeuw een vrij intense muntactiviteit in niet nauwlceurig te
lokaliseren Friese ateliers, waar talrijke imitaties van Romeinse en
Fränkische trienten werden vervaardigd. Hierin zijn zelfs enkele wel
7 Friesland, gouden triens (tremisis), Dronrijptype (1,25 g; 15 mm)
omlijnde groepen te onderscheiden, zoals de trienten van het type
Dronrijp (naar de voornaamste vindplaats) (zie afb. 7) en de naslagen
van laag gehalte van de Duursteedse munten met de naam van
Madelinus. Samen zijn de Fränkische en Friese gouden munten uit de
7e eeuw een belangrijke aanwijzingvoor de toenmalige economische
en cultúrele betelcenis van het Noordzeegebied.
Tegen het einde van de 7e eeuw komt aan de aanmuntingen van goud
in de West-Europese landen vrij wel gelij ktij dig een einde en komt in