
ziging te vestigen, ongedateerd werden uitgegeven (zie afb. 87).
Terwijl de vervaardiging van goedkopere goudstukken, behalve in
87 Overijssel, op naam van Philips II als heervan Overijssel (1555-1591), rozennobel circa 1581
(7,58 g; 36 mm)
Holland, algemeen was, waren de emissies van nieuwe zilverstukken
meer incidenteel, maar dan ook ieder voor zieh omvangrijker. Te
Kämpen zag men voordeel in terugkeer tot het type van de Philips-
daalder, thans met borstbeeld en naam van de regerende keizer
Rudolf 11 op naam van de stad uitgegeven. Zeeland en Friesland creëer-
den om het odium van eigenmächtige gewichtsverlaging te ontgaan,
nieuwe denominaties die ieder nog een lange toekomst voor zieh zou-
den hebben. De Staten van Zeeland schreven de uitgifte voor van mun-
©#n19itfrfftenftibcrctîgtiî&fn/ op t'gctoîcijfcbtin ttoâfîf
CngdfeiienöEcmfialf/ter rcmrbic bâti feg afeu/
toî j gutôcu biß.fiupbirsf.
88 Tekeningvan een Friese florijn of28 stuíver 1601 in het Plakkaat van 21 maarti6o6
ten ter waarde van de sinds jaren als rekeneenheid gebezigde, maar
niet werkelijk geslagen daalder van 60 groot (a/4 pond Vlaams of 30 stui-
ver). Friesland koos om dezelfde redenen de daar meer gebruikelijke
zilveren goudgulden offlorijn (zie afb. 88) van 28 stuivers. Beide waren
uiteraard zuiver provinciale munten, geslagen op naam van de Staten.
De Zeeuwse daalder vertoonde als teken van de soevereiniteit een
schild met de wapens van de zeven leden van de Staten, de Friese florijn
het provinciewapen alsook het daar reeds op de provinciale rijksdaalders
gebruikelijke borstbeeld. Zowel de Zeeuwse en Friese munten
als de Kampense Philipsdaalder dragen een duidelijke waar-
deaanduiding; dat was in deze tijd nog weinig in zwang, maar in dit
geval noodzakelijk om de nieuwe denominaties te introduceren.
Uiteraard volgden op dit eigenmächtig optreden, dat een ernstiger
bedreigingvoor de stabiliteitvan de munt was dan de rozennobels,
scherpe protesten. Alle drie nieuwe soorten werden eenzijdig door de
Staten van Holland in hun gewest verboden; ook bij de
Staten-Generaal werden zowel door de verontruste Generaalmeesters
van de munt als door de benadeelde provinciën klachten ter tafel gebracht.
Hetherstel vari de eenheid
De besprekingen over algemene maatregelen tot sanering van het
muntwezen kwamen, door deze exorbitante van weerszij den genomen
maatregelen, weer op gang. De Hollandse verbodsbepalingen die
in 1603 door een algemeen tarief voor deze provincie werden gevolgd,
maakten praktisch een einde aan de geüncrimeerde provinciale
aanmuntingen. Maar het duurde nog geruime tijd voordat in de Staten
Generaal overeenstemming kon worden bereikt. Eerst kwam als
voorlopige maatregel een algemeen verbod van aanmunting tot
stand, behalve van de in 1586 voorgeschreven Nederlandse dukaat in
goud en de Hollandse gehelmde rijksdaalder; hiermee was de te zware
Leicesterrijksdaalder inderdaad officieel afgeschaft.
Tegelij k werd het probleem van de niet onder de werking van de
algemene ordonnanties vallende plaatselijke munthuizen op serieuze