
overal de gevolgen van de muntverzwakking sedert 1474 en de feile
inflatie van de jaren 1486-1488 duidelijk merkbaar.
Zeer sterk ondergaat het bisdom Luik de Bourgondische invloed.
Onder bisschop Lodewijk van Bourbon, de neef van Karel de Stoute die
door deze na bloedige tuchtiging van de stad Luik werd ge'installeerd,
werden daar vierlanders en vuurijzers geslagen, die zieh slechts door de
wapens en omschriften van de prototypen onderscheidden. Ook
onder Jan van Heinsberg, die aan de macht kwam na een met de
opstanden in Viaanderen samenvallende burgeroorlog, is de samen-
hang met de Bourgondische munten nog zeer sterk. Onder hem
begint zieh dan echter weer, doordat het herstel na de inflatie van
1488 te Luik enigszins anders werd afgewikkeld, een waardeverschil af
te tekenen tussen de Luikse en Bourgondische stuivers. In de i6e eeuw
zal door een afwijkende Luikse muntpolitiek de waarde van de Luikse
stuiver (of aidant) geleidelijk dalen tot ^4 Bourgondische of, volgens
Luiks spraakgebruik, Brabantse stuiver.
Het hertogdom Gelre en het bisdom Utrecht zetten nog geruime tijd
de muntpolitiek van het begin van de eeuw voort. Onder hertog
Arnold van Egmond worden aanvankelijkbijzonder lichte guldens
geslagen, nog steeds van het type met Sint-Jan, die zieh onder de
47 Gelre, Arnold van Egmond (1423-1465 & 1471-1473), Arnoldusgulden (3,27 g; 24 mm)
namen Arnoldusguldens, Arnhemse guldens o f Arendsguldens (zie afb. 47)
een wijd omloopgebied in de oostelijke Nederlanden en de aangren-
zende Duitse staten verwierven. Ook de zilveren munten, waarvan de
typen elkaar snel afwisselen, worden voortdurend lichter en slechter
van gehalte. Later worden de Arnoldusguldens vervangen door guldens
met de rijdende hertog - de voorstelling, maar niet de muntvoet
is aan de rijders van Philips de Goede ontleend -, die weinig beter
waren. De steeds toenemende tegenstand, die het zwakke bestuur van
h e r t o g Arnold van de zijde van de Staten ondervond, lijkt vöör het
midden van de eeuw tot volledige stilstand van de muntslag te hebben
geleid.
Ook in het Sticht werd onder Rudolf van Diepholt, die al in 1423 werd
gekozen (en dus ‘postulatus episcopus’ heette), maar eerst in 1432 tot
bisschop werd gewijd, de vervaardiging van lichte guldens voortgezet.
48 Utrecht (bisdom), Rudolfvan Diepholt (1423-1455), postulaatgulden (3,39 g; 21,5 mm)
Ook deze guldens, met de afbeelding van de stichtspatroon Sint-
Maarten, kregen onder de aan de aanvankelijke omschriften ontleende
naampostulaatgulden (zie afb. 48) een ruime verbreiding.
Postulaatgulden werd zelfs een soortnaam voor guldens van bij zon-
der laag gehalte, die in navolging van deze Utrechtse door vele
Nederlandse en West-Duitse vorsten en steden tot in de i6e eeuw geslagen
zijn. Na de dood van bisschop Rudolf legde hertog Philips de Goede
de verkiezing van zijn bastaardzoon David aan het Sticht op. Onder zijn
regering volgde een zeer Sterke aanpassing aan de Bourgondische
muntslag, althans in het zo sterk op Holland georienteerde
Nedersticht. De munttypen werden veelal onmiddellijk aan de
Bourgondische ontleend, waartoe ook het op een brisure na gelijke
wapen gemakkelijk aanleiding gaf. Uit de tarieven blijlct, dat de intrin-
sieke waarde van de munt alle ups en downs van die van Philips de
Schone heeft gevolgd.
De stedelijke muntslag
In dezelfde periode deed zieh in hetbijzonder in het Sticht een nieuw
verschijnsel voor: een eigen muntslag door de steden, die in de ise
eeuw een steeds zelfstandiger positie tegenover de bisschop verkregen.