
ontwikkeling van de munten zelf minder goed bekend, omdat in het
begin van deze eeuw de Scandinavische muntschatten volkomen ein-
digen en de rijke verzamelingen in Kopenhagen, Stockholm en Leningrad
niet meer het schamele materiaal uit inheemse vondsten kunnen
aanvullen. De muntslag in ons land is in de 12e eeuw zonder twij-
fel minder omvangrijk geweest dan in de eeuw daarvoor. Het staken
van de uitvoer heeft de vraag naar munten sterk doen verminderen;
niet zo duidelijk is echter waarom deze hier zo veel sterker is terugge-
lopen dan elders. Ons land is namelijkbuitengewoon arm aan 12e-
eeuwse muntvondsten, niet alleen in vergelijking met de vondstrijke
gebieden waar de regelmatige gedwongen inwisseling werd toegepast,
maar ook vergeleken met streken als het Rijnland en België, waar dat
evenmin als hier het geval is geweest.
Een enigszins doorlopende muntreeks is - zij het veel armer dan in
de vorige eeuw - slechts bekend van de bisschoppen van Utrecht, nog
steeds de mächtigste heren van deze streken. Hun in Utrecht en
Deventer geslagen muntj es zij n vooral in het midden van de eeuw bijzonder
licht en uitzonderlijk primi tief van afwerking, waardoor her-
kenbare beeldenaars en leesbare omschriften tot de uitzonderingen
behoren. Nog veel zwakker werd de munt in Friesland, dat na de val
van de Brunswijkse graven het toneel van eindeloze strijd was tussen
de bisschoppen van Utrecht en andere pretendenten naar de grafe-
lijke macht. Van beiden zijn enkele daar geslagen muntjes bekend,
naast een groter aantal onmiskenbaar in Friesland vervaardigde muntjes,
die door hun onleesbaarheid iedere identificatie uitsluiten.
Duidelijk is slechts dat zieh in de 12e eeuw een zeer lichte Friese penning
ontwikkelt, van nauwelijks 0,2 g, die tot in de 13e eeuw werd
17 Friesland (?), anoniem, zilveren denarius o f penning, mogelijk geslagen in de i2deeeuw,
afkomstig uit muntvondst Avendorp 1892 (0,28 g; 11,5 mm)
geslagen (zie afb. 17). Naast deze lichte Friese munten en de herkenba-
re Utrechtse penningen zijn nog een vrij groot aantal geheel anonie-
me stukken bekend geworden, die, in algemeen type en in gewicht bij
de Utrechtse aansluiten. Waarschijnlijk moeten hierin de oudste
munten worden gezien van de graven van Holland en van Gelre, die
langzamerhand naast de bisschoppen een zekere politieke betekenis
gaan krijgen. Ten slotte moet nog de munt te Maastricht vermeld wor-
18 Duitse Rijk, keizer Frederik Barbarossa (1152-1190), zilveren denarius o f penning geslagen te
Maastricht (0,85 g; 15 mm)
den, waar in deze eeuw vrij veel wordt gemunt (zie afb. 18). Deze munten
volgen niet de Utrechtse standaard, maar de zwaardere van de
Luikse bisschoppen, die een belangrijk deel van de rechtsmacht in
Maastricht in handen hadden en er ook munten sloegen. De vrij over-
vloedige stukken met de kop van keizer Frederik Barbarossa moeten
echter eerder beschouwd worden als geslagen in opdracht van de keizer,
die er eveneens rechten bezat, o.a. het rijke Sint Servaas-stift.
Opbloei in de 13e eeuw
Pas in de laatste jaren van de 12e eeuw is in de noordelijke Nederlanden
weer een opleving van de muntslag te constateren, die kenne-
lijk gepaard ging met een geleidelijk afhemen van de betekenis van de
in de vorige eeuw zo dominerende Keulse penningen. De munten van
bisschop Godfried van Utrecht hebben voor het eerst weer een zeer
19 Utrecht (bisdom), Godfried van Rhenen (1156-1178), zilveren penning o f denier (0,69 g;
14 mm)
verzorgd uiterlijk en zijn in belangrijke aantallen geslagen (zie afb.
19)- Deze nieuwe omvangrijke bisschoppelijke muntslag, nog steeds te
Utrecht en Deventer, wordt ook onder zijn opvolgers bijna een eeuw
lang gehandhaafd. Het Utrechtse voorbeeld wordt onmiddellijk