
Hervormingen in de Franse tijd
Tegelijk met de sluiting van de provinciate munthuizen in 1807 werden
plannen gemaakt om tot een nieuwe nationale munt voor het
juist opgerichte Koninkrijk Holland te komen. Als basis van de nieuwe
reeks werd de gulden van de Republielc behouden, natuurlijk zonder
zijn voormalige provinciale diversiteit. Tevens werd, in aansluiting bij
het Franse systeem, principieel de dubbele standaard gekozen: er zou-
den zowel zilveren guldens en stukken van 2^2 gulden geslagen worden
als gouden munten van 20 en 10 gulden, die in tegenstelling met
de vroegere dukaten een vaste binnenlandse koers zouden hebben.
Inderdaad werden gouden en zilveren munten van diverse denomina-
127 Koninkrijk Holland, Lodewijk Napoleon (1806-1810), rijksdaalderof5 0 stuiveri8o7 (26,26 g;
37 mm)
ties, alle met de kop en het wapen van lconing Lodewijk Napoleon
vervaardigd (zie afb. 127). In enigszins belangrijlce hoeveelheden zijn
echter alleen de nieuwe rijksdaalders in omloop gekomen. Verder
werd met het 00g op de belangen van de handel de mogelijlcheid open-
128 Franse Keizerrijk, Napoleon Bonaparte, 5 francs 1813 geslagen te Utrecht (25 g; 37 mm)
gelaten nog dukaten voor de uitvoer te slaan, waarvan echter eveneens
weinig gebruilc gemaakt is.
Met de inlijving bij het Franse keizerrijk in 1810 kwam aan de muntslag
op naam van lconing Lodewijk uiteraard een einde. De munt te Utrecht
werd echter gehandhaafd als een van de Franse munthuizen. In de jaren
1812 en 1813 werden er dan oolc gouden 20-francsstuklcen en zilveren
munten van 5 ,2 ,1 en 1/2 franc vervaardigd, alle met de kop van keizer
Napoleon en gelcenmerlct door een visje als muntteken (zie afb. 128).
De rnunt van het Koninkrijk der Nederlanden
De bevrij ding van eind 1813 bracht de Utrechtse munt weer onder
Nederlands beheer. Onmiddellijk werd daar de aanmunting van han-
delsmunten, die vroeger zo’n belangrijk deel van de werlczaamheden
van de munt hadden betelcend, hervat. In de jaren 1814-1816 werden
weer gouden en zilveren dukaten vervaardigd, alle van het oude type
met de staande ridder, en zelfs met de omschriften (van de provincie
Utrecht!) uit de tijd van de Republielc.
Dit was echter een overgangsmaatregel: vooral na de vereniging met
Belgie en de verheffing tot Koninkrijk der Nederlanden in 1815 was dui-
delijlc dat een nieuwe regeling van het muntwezen voor de eenheids-
staat tot stand moest komen. Deze kwam tot stand in de muntwet van 28
September 1816. Als basis werd, ondanks heftige tegenstand van de zui-
delijke provincien, waar de Franse franc sedert tientallen jaren heersend
was, de Nederlandse gülden gekozen. De nieuwe munten waren in
gewicht en gehalte vrijwel aan die van de Republiek gelijk; 00k de coupu-
res van 3 , 1 en ^2 gülden werden behouden. Slechts de Nederlandse
Maagd moest plaats malcen voor de kop van koning Willem 1, de keerzij-
de behield het Uniewapen in zijn nieuwe vorm van wapen van het
Koninkrijk (zie afb. 129). Aan de traditie van de Utrechtse munt werd het
gebruik van zowel muntteken (mercuriusstaf) als muntmeesterteken
ontleend. Naast de bestaande Utrechtse munt werd voor het zuiden de
sedert 1794 gesloten munt in Brussel heropend, die een ‘B’ als muntteken
kreeg.
Nieuw daarentegen was de toepassing op het muntstelsel van het door