
85 Kämpen, rijksdaalder 1597, geslagen op naam van kelzer Rudolf II (1576-1612; 28,33 g; 42 mm)
thans trad weer een reactie in, mede door de juist in deze jaren zieh
snel verbeterende politieke en militaire situatie. De veroveringen van
Maurits stelden langzamerhand de zuidgrens veilig en brachten de
bevrij ding van het grootste deel van de noordoostelijke gewesten,
bekroond door de terugkeer van Groningen in de Unie in 1594.
Betogen om tot sanering van het muntwezen te geräken, waarbij 00k
afkoop van stedelijke muntrechten ter sprake kwam, vonden dan 00k
een wat günstiger onthaal. Een besluit van de Staten-Generaal in 1594
om alle muntslag voor een jaar op te schorten in afwachting van defi-
nitieve maatregelen, werd vrij algemeen opgevolgd, zelfs door
West-Friesland en de Overijsselse steden. Aan het eind van het jaar
werd het plakkaat van 1586 opnieuw afgekondigd, tegelijk met her-
haalde bedreigingen tegen overtredingen en een tarief dat de opge-
lopen koersen van de munten op een redelijk niveau terug moest bren-
gen. In 1595 werd dan 00k in de meeste provinciën de vervaardiging
van de Leicestermunten van 1586 hervat, met een enigszins gewijzig-
de beeldenaar, omdat het wapen van Overijssel dat in 1591 het traktaat
met Engeland eindelijk had aanvaard, kon worden toegevoegd.
In wezen was echter niets veranderd, zodat in de praktijk de beslui-
ten van 1594 nog minder effect hebben gesorteerd dan die van 1586.
Tegelijk met de provinciën hervatten de Overijsselse steden en
West-Friesland de aanmaak van hun lichte rijksdaalders en andere
buiten de ordonnantie vallende soorten, zodat men 00k elders vrijwel
onmiddellijk tot de vervaardiging van gehelmde rijksdaalders en
leeuwendaalders terugkeerde. Ook nam de uitgifte van allerlei
kleingeld van zeer uiteenlopende beeldenaars hand over hand toe:
schellingen van 6 stuiver, halve schellingen, dubbele, enkele en
halve stuivers. Zelfs Holland dat tot dusverre nauwelijks kleine munten
geslagen had, ging in 1601 tot vervaardiging van schellingen en
onderdelen over, met de bedoeling de circulatie van het zeer onge-
lijke kleingeld van andere gewesten en steden te verbieden. Van deze
opzet is weinig verwezenlijkt, maarwel zijnmuntvoet en beeldenaar
van dit naar het bloemenkruis op de lcz. roosschelling genoemde
stuk het voorbeeld voor vele latere geworden.
Binnen enkele jaren verslechterde de situatie nog aanmerkelijk
door maatregelen in de Zuidelijke Nederlanden. Na de dood van
Philips 11 in 1598 behoorde dit gebied aan de aartshertogen Albert en
Isabella. Zij brachten in 1599 een reorganisatie van de munt tot
stand, die een zekere verlaging van de muntvoet betekende: de daar
1 1 f s & B f l i
V\
- i l
O.Í* l• a-, u
86 Spaanse Nederlanden, Albert en Isabella als hertogen van Brabant (1598-1621), gouden dubbele
Albertljn 1600, geslagen te Antwerpen (5,12 g; 26,5 mm)
geslagen zilveren guldens en vooral gouden albertijnen (zie afb. 86)
drongen spoedig ook in het noorden door en zorgden dat verdere
aanmunting op de vrij hoge muntvoet van 1586 en 1594 onmogelijk
werd. Wederom zöchten de gewesten ieder afzonderlijk op instigatie
van hun muntmeesters, naar middelen om de bedrijven aan de gang
te houden. Terwijl de Nederlandse dukaten en leeuwendaalders nog
wel veel gevraagd werden voor de buitenlandse handel, konden zij in
het binnenlands verkeer de concurrentie tegen de lichtere soorten
uit het zuiden niet volhouden. In dejaren 1600 en 1601 gingen dan
ook weer alle provincien en steden over tot goudstukken, die voor
een günstiger koers in omloop gebracht konden worden. Dit waren
vooral rozennobels, die bovendien om niet te veel aandacht op de wij