
Veel omvangrijker was intussen nog steeds de muntslag van het
mächtige en aan geen landsheer onderdanige Groningen. Na een aar-
zelend begin al in de i4e eeuw, was de muntslag zonder veel onderbre-
king voortgezet. De Groningse munt wordt de heersende muntsoort
in het omliggende gebied, dat zowel de tegenwoordige provincie om-
vatte als Friesland enerzijds en Oost-Friesland anderzijds. Ruime
ingang vonden vooral de sedert 1435 geslagen munten van bijzonder
goede kwaliteit: dubbele stuivers en stuivers (ter plaatse steeds jagers
en vliegers geheten, zie afb. 51) van vrij zuiver zilver; dit laatste was in
51 Groningen (stad), jageri462 (2,26 g; 27 mm)
deze periode ongebruikelijk en slechts bekend van de in toenemende
mate in de Nederlanden binnenstromende Engelse groats, geslagen te
Londen of Calais. Merkwaardig is ook dat Groningen, als eerste in de
Nederlanden, in 1435 een datering van de munten invoerde, een
gebruik dat voordien in hoofdzaak slechts te Aken was voorgekomen.
De invoering in Groningen hangt wel samen met de controle op de
muntslag door de jaarlijks wisselende magistraten. Al in het midden
van de eeuw heeft de stad haar muntreeks gecompleteerd met gouden
guldens, waarop naar het voorbeeld van de Duitse steden Sint-Jan en
de rijksappel worden afgebeeld; in 1488 werd deze praktijk, evenals in
Overijssel door een privilege van keizer Frederik in gesanctioneerd.
Een halve eeuw lang heeft Groningen een muntslag van goede kwaliteit
gehandhaafd, tot de verzwakking van de Bourgondische munt dat
onmogelijk maakte. De samenwerking met de Overijsselse steden
heeft niet kunnen verhinderen dat ook de Groningse munt tegen het
einde van de eeuw sterk in kwaliteit daalde: in de i6e eeuw is de
Groningse stuiver ofvlieger, evenals de Overijsselse en Gelderse
slechts weinig meer waard dan de helft van de stuiver van de Bourgon-
I dische Nederlanden, daar bekend als Brabantse stuiver. Trouwens de
I periode van de grootste bloei was toen voorbij. Na de achtereenvolgen-
[ de onderwerping van de stad aan graaf Edzard van Oost-Friesland (op
I wiens naam in 1507/1508 nog gemunt werd), aan hertog Karel van
I Gelre en aan keizer Karel v, verloor de stedelijke munt vrij spoedig alle
I betekenis.
Behalve in Groningen en de Overijsselse steden zijn in de 15e eeuw
[ ook elders in het oosten der Nederlanden stadsmunten geslagen.
[ Onder Groningse invloed sloegen in het midden van de eeuw verschil-
52 Sneek, vlieger 1478 (2,36 g; 27 mm)
lende Friese steden eigen munten, die bijna steeds getrouwe imitaties
van de Groningse zijn: van Leeuwarden, Bolsward en Sneek (zie afb.
52) zijn korte reeksen bekend, van Franeker een iets omvangrijkere die
ook gouden guldens omvat. Deze aanmuntingen waren alle vrij kort-
stondig en vervielen geheel toen in 1498 de veldheer van Maximiliaan,
hertog Albrecht van Saksen, als erfelijkgubernatorvan Friesland een
krachtig centraal gezag vestigde. Hij oefende als attribuut van de
landsheerlijke macht ook de muntslag uit: door hem en zijn opvolgers
werden gouden en zilveren munten, deels van Gronings, deels van
Bourgondisch type geslagen. De muntslag eindigde na enkele jaren,
toen Albrechts opvolger, hertog George, onmachtig zieh te handha-
ven, in 15 15 zijn rechten weer aan Karel v afstond.
Blijvender is de muntslag van de Gelderse steden geworden. Ook
hier is hun bemoeienis met het muntwezen voortgekomen uit enerzijds
ontevredenheid over het hertogelijkbeheer van de muntzaken,
anderzijds uit nu en dan verleende privileges om kleingeld voor plaat-
selijk gebruik te vervaardigen. Een dergelijk voorrecht heeft Arnhem
ten behoeve van de Eusebiuskerk, al vöör 1450 bezeten, later is het ook