
in de handen van geestelijke en wereldlijke leenmannen, die in ons
land in de l ie eeuw reeds vrijwel voltooid was, betekende het defini-
tieve einde van de eenheid van de munt, die zo karakteristiek geweest
was voor het Karolingische Rijk. Deze verbrokkeling leidde niet alleen
tot een eindeloze variëteit in de beeldenaars die op de munten werden
aangebracht, maar ook in het gewicht van de stukken. Wel bleef de zilveren
penning de enige muntsoort (naast penningen werd slechts een
zeer klein aantal halve penningen geslagen), maar de waarde was niet
meer overal gelijk. Slechts in enkele gebieden werd het oorspronke-
lijke gewicht van de penningen vrijwel onveranderd gehandhaafd, o.a.
in Engeland, dat sedert de îoe eeuw een zeer straffe centrale organisa-
tie van het muntwezen kende; evenzo in enkele delen van Duitsland,
zoals het Rijnland, waar Keulen de grote metropool was, en in Westfalen.
Elders werd het gewicht in zeer uiteenlopende mate verlaagd,
zodat een aantal grotere gebieden te onderscheiden zijn die penningen
van een bepaald gewicht gebruiken dat verschillend is van dat van
naburige gebieden. In de oorkonden worden dan ookveelvuldig clausules
aangetroffen waarin betaling in munten van een bepaalde
plaats (d.w.z. van een bepaald bekend gewicht) wordt bedongen. Men
spreekt dan ook van de période van de ‘territoriale penning’. Op onze
streken is de term niet volledig van toepassing, omdat hier de ontwikkeling
minder ver gegaan is dan elders waar de landsheren veelal het
gebruik van ander geld verboden en hun ‘eigen’ munten op gezette tij-
den introkken en met winst door andere vervingen. Van deze politiek,
die in grote delen van Duitsland en in Engeland regelmatig werd toe-
gepast, zijn in deze streken geen duidelijke sporen aan te wijzen: de
daarmee gepaard gaande rijkdom van elkaar snel afwisselende typen
is hier dan ook nauwelijks voorhanden.
Wel zijn duidelijk gebieden met zeer uiteenlopende standaardge-
wicht voor de munten te onderscheiden. Reeds omstreeks 1000 blijken
de in de koninklijke munten van Tiel en Deventer geslagen penningen
aanmerkelijk lichter te zijn dan de bijv. in Keulen nog gehandhaafde
Karolingische penning. In de loop van de eeuw daalt dit gewicht tot-
dat de meeste hier geslagen penningen niet meer 1,8 g, maar ongeveer
0,6 g wegen, een gewicht dat vrij uniform geldt voor zowel de
Utrechtse als voor de Friese munten. De gewichtsverlaging is hiermee,
16 Keulen (aartsbisdom), Philips van Heinsberg (1167-1191), zilveren pfennig (1,42 g; 17 mm)
evenals dat in Viaanderen kan worden geconstateerd, verder gegaan dan
in vrijwel alle andere landen. Het zou echter onjuist zijn dit als een
vervalverschijnsel te beschouwen; het lijkt eerder een teken te zijn van
buitengewoon sterke behoefte aan metalen betaalmiddelen, die tot ver-
groting van het beschikbare aantal muntstukken leidde ten koste van de
intrinsieke waarde, te vergelijken met de vergaande muntontwaarding
die zieh korte tijd later juist in het als eerste tot economische bloei
komende Italië voordeed. Duidelijk tekent zieh in ieder geval in de 11e
eeuw een gebied af waarin deze lichte penningen worden geslagen,
gedomineerd door Utrecht en Friesland en duidelijk gescheiden van het
gebied van de zware Keulse penning enerzijds en van de in mindere
mate gedaalde Luikse en Brabantse munten anderzijds. Veelvuldig
komen in de teksten van deze en de volgende eeuwen bedingen omirent
betaling in Utrechtse, Luikse en Leuvense (= Brabantse) penningen voor.
Daarnaast worden echter ook zeer vaak de veel waardevoller Keulse of
Engelse penningen geëist. Hoewel natuurlijkvereffening van een schuld
in Keuls geld ook zou kunnen geschieden met een groter aantal lichte
penningen van andere herkomst, zal de betaling veelal inderdaad in uit
Keulen afkomstige stukken (zie afb. 16) gedaan zijn: deze worden
immers in muntschatten in de Nederlanden veelvuldig, of alleen óf met
inheemse munten vermengd, aangetroffen. De afsluitingvan de munt-
gebieden in deze streken is dus niet volkomen geweest, maar niettegen-
staande het uiteenlopend gewicht konden muntstukken van verschillende
herkomst door elkaar gebruikt worden.
De muritarme 12e eeuw
In de 12e eeuw, wordt de schriftelijke overlevering rijker en dus ook het
aantal vermeldingen van diverse muntsoorten talrijker, maar toch is de