
Na de wisselvallige en vaak ondoorzichtige ontwikkeling van het
muntwezen in de eerste kwarteeuw van het bestaan van de
Nederlandse Staat is met de ordonnantie van 1606 min of meer een
consolidatie ingetreden. Tussen de elkaar weerstrevende krachten van
de centraliserende traditie van de Bourgondische periode en het door
de Opstand gestimuleerde provinciale zelfstandigheidsstreven is dan
een, zij het zeer labiele, evenwichtstoestand ingetreden.
De gewestelijke muntrneesters
In beginsel bleef het muntrecht als een attribuut van de soevereiniteit
aan de gewestelijke Staten voorbehouden. Zij hebben het beheer over
de muntateliers en stelden de noodzakelijke gebouwen beschikbaar,
in verschillende gevallen door de opheffmg van de kloosters vrijgeko-
men gebouwen, zoals in Middelburg, Utrecht, Harderwijk,
Leeuwarden; ook fourneren zij meestal de gelden, nodig voor de aan-
schafvan duurzame bedrijfsmiddelen. De eigenlijke bedrijfsvoering
werd echter overgelaten aan de door de Staten aangestelde muntmeesters,
die als ondernemers beschouwd dienen te worden. Het was
hun taak met hulp van het door hen aangestelde lagere personeel en
met de door hen aangeschafte gereedschappen en hulpmaterialen
binnen het kader van de geldende wetgeving de door het publiek
gevraagde muntsoorten te leveren (zie afb. 90). Hun inkomen bestand
in de marge tussen de inkoopprijs van de edele metalen en de nominale
waarde van de daaruit vervaardigde munten, uiteraard na aftrek
van de bedrijfskosten. Deze laatste omvatten enerzijds de Ionen en
salarissen van het personeel en de kosten van gereedschappen en
materialen, anderzijds een vaste afdracht per afgeleverde munt aan de
overheid, sleischat o f seignoriage genoemd. Het was dus het onmiddel-
lijk belang van de muntmeester, evenals van het personeel en dat van
de betrokken overheid, de muntslag zo omvangrijk mogelijk te
maken.
Om voor de hand liggende misbruiken te voorkomen, stand tegen-
over deze vrijheid van de muntmeester een reeks controlebepalingen.
De beide voornaamste technische medewerkers, de stempelsnijder en de
90 Tekeningvaneen Muntwerkplaats.waardeproductienogmetdehandgeschiedt. Uit: Hans
Burgkmair, Der Weisskönig (eind iseeeuw)
essayeur - de laatste belast met het vaststellen van de fij nheid van aan-
geboden metaal en van afgeleverde munten - werden weliswaar soms
door de muntmeester betaald, maar steeds door de overheid benoemd
en beëdigd. Naast deze onmiddellijke medewerkers van de muntmeester
werd door de regering een in beginsel van hem geheel onaf-
hankelijke waardijn aangesteld, wiens taak het was op de naleving van
de voorschriften toe te zien, in het bij zonder erop toe te zien dat de
verschuldigde sleischat volledig werd afgedragen. Om dit te verzekeren
was het regel dat geen munten aan het publiek mochten worden
afgeleverd dan nadat de waardijn de partijen had nagewogen en gere-
gistreerd en de gelegenheid had gehad enkele proefstukken eruit te
nemen voor latere controle van het gehalte. Deze proefstukken werden
in een spéciale verzegelde kist, de muntbus, gedeponeerd, waarvan
de inhoud op gezette tijden in aanwezigheid van de muntmeester en