
len van middeleeuws type geslagen, sederi ca. 1540 maakte de enorme
hoeveelheid metaal die verwerkt moest worden het echter wense-
lijk tot grotere denominaties over te gaan: stukken van 4 en 8 realen,
waarvan het laatste bijna even zwaar was als de Duitse daalder.
Merkwaardig is dat gedurende de gehele regering van Karel v, behal-
ve op de escudos, de namen van Ferdinand en Isabella werden gehand-
haafd om pas na 1566 door die van Philips 11 vervangen te worden.
Sinds de regering van Philips 11 werden in hoofdzaak 8 realen-stuk-
ken geslagen, hier gewoonlijk realen van achten of Spaanse matten
60 Spanje, Philips II (1556-1598), reaal van achten 1590, geslagen te Segovia (27,3 g;4i||im)
genoemd (zie afb. 60). Sedert het midden van de eeuw had de fabrica-
ge niet meer alleen in Spanje zelf plaats, maar ook in Mexico en Peru.
De technische afwerking van deze Amerikaanse stukken was echter
zeer primitief, omdat zij immers toch voor het grootste deel bestemd
waren als grondstofvoor de vervaardiging van Europese munten te
dienen.
De daalder in de Nederlanden
In de Nederlanden werd de invloed van de nieuwe muntsoorten,
Duitse daalders en Hongaarse dukaten, Spaanse dubloenen en realen,
in het tweede kwart van de i6e eeuw terdege merkbaar. De regering
van Karel v toonde zieh aanvankelijk weinig geneigd het Nederlandse
muntwezen aan de zieh snel wijzigende omstandigheden aan te passen.
De toevloed van goud en zilver uit Spanje uitte zieh slechts daar-
in, dat de omvang van de muntslag in de tweede helft van diens regering
een sterke stijging vertoonde; tevens werden natuurlijk de nieuwe
Spaanse munten in de Nederlanden gangbaar verklaard en in
Nederlands geld getarifeerd. Tegen toelating van de in minstens
dezelfde mate opdringende Duitse daalders heeft de regering zieh
daarentegen jarenlang verzet. Zij bleven voorlopig verboden onder het
motief, dat zij te ongelijlc van waarde waren. Inderdaad kwamen naast
de overheersende daalders van de Saksische hertogen en van Karels
61 Nijmegen, Stephanusdaalder (28,81 g;4omm)
broeder, koning Ferdinand (uit Tirol en Bohemen: de munt van
Joachimstal was in 1526 in zijn handen overgegaan), ook daalders van
tientallen andere vorsten en steden voor, die niet alle strikt de
Saksisch-Oostenrijkse muntvoet handhaafden. Toch zijn er verschil-
lende aanwij zingen dat de omloop in de Bourgondische Nederlanden
ondanks de wettelijke regelingen niet zonder betekenis was.
De niet onder het gezag van de Brusselse regering behorende munt-
heren haastten zieh echter wél de vervaardiging van daalders ter hand
te nemen, omdat er kennelijk grote vraag naar was en met de fabrica-
ge behoorlijke winsten te behalen waren. Als eerste deed dat in deze
streken in 1538 hertog Karel van Gelre, welke muntslag echter door
zijn dood in hetzelfde jaar een einde vond. Het Gelderse initiatief
werd onmiddellijk gevolgd door de stad Nijmegen (zie afb. 61) en door
de munt van de Drie Overijsselse steden te Deventer (met de patroon-
heiligen van ieder van de steden) en iets later door de bisschop van