
94 Engeland, Edward IV (1461-1483), rozennobel (7,63 g ;35 mm)
Veelvuldig gebruikt werden verder Hongaarse dukaten, met welke naam
zowel munten van het goudrijke koninkrijk Hongarije als gelijk-
soortige munten geslagen in de Oostenrijkse landen, Bohemen en
Salzburg werden bedoeld. Uit Frankrijk kwamen de sedert de ise
95 Frankrijk, Frans I (1515-1547), kroon (3,3 g; 25 mm)
eeuw nauwelijks gewij zigde écus d’or, hier als krönen bekend (zie afb.
95). De in waarde geheel daarmee overeenkomende munten van de
verschillende Italiaanse vorstendommen werden hier meestal pistolet-
ten genoemd. Uit Spanje kwamen zowelpistoletten en dubbelepistoletten
ofpistolen als dukaten en dubbele dukaten of dubloenen. Portugal leverde
ten slotte gouden crusaden. Een enkele maal kwamen zelfs goudstuk-
ken uit Marokko en Turkij e in het verkeer voor. Iets minder gevarieerd
is de reeks van zilveren munten, die naast de Nederlandse rijksdaal-
ders en leeuwendaalders dagelijks door de handen van het publielc
gingen. Uit het buitenland kwamen in de eerste plaats rijksdaalders
van tientallen verschillende Duitse vorstendommen en steden, waar-
onder vooral de keizerlijke rijksdaalders, vervaardigd uit het zilver
van de rijke mijnen in Bohemen, Tirol en de Elzas. Kwantitatief nog
belangrijker was het aandeel van de Spaanse munten van rijksdaalder-
grootte uit Mexico en Peru, officieel als 8-realen o f stukken van achten,
minder officieel als Spaanse matten bekend; deze zeer slordig afgewerk-
te munten, onregelmatig van vorm en onduidelijk gestempeld, vorm-
den enerzijds de belangrijkste grondstof, waaruit de Nederlandse
munten werden vervaardigd, maar daarnaast werden ze ook wel
direct als betaalmiddel gebruikt. Minder omvangrijk was het gebruik
van enkele andere soorten als Franse franken en kardekus (d.w.z. quarts
d’écu), Lotharingse testons en Metzer grossen, Engelse shillingen. Veel
ouder Nederlands geld kwam ook nog voor, zowel de zilveren munten
van Karel v en Philips 11 als de provinciale emissies uit de beginjaren
van de Republiek en natuurlijk ook de pas gelegaliseerde Zeeuwse
daalders en Friese florijnen.
Met opzet is nog niet uitdrukkelijk melding gemaakt van de gouden
en zilveren munten van de Zuidelijke Nederlanden, die slechts in
beperkte zin als vreemd geld beschouwd kunnen worden; zij zetten
immers evenzeer als de Noord-Nederlandse de traditie van de
Bourgondische muntslag voort en zijn gebaseerd op hetzelfde stelsel
van guldens en stuivers. Anderzijds vormden zij echter tot de Vrede
van Munster het geld van de vij and en werden zij als zodanig ge-
wantrouwd en verboden, omdat hier en ginds het begrip gulden zieh
op uiteenlopende wijze ontwikkelde. Juist echter de strijd tussen de
Nederlandse munten van het zuiden en van het noorden heeft de
muntgeschiedenis van de Republiek zo sterk bepaald in de 17e eeuw,
dat hierop afzonderlijk teruggekomen moet worden. Voor het ogen-
blik is het voldoende hun aanwezigheid op ruime schaal in het noorden
te signaleren.
Tari even van beeldenaars
Door de overheid werd de circulatie van oud en vreemd geld naast de
eigen nieuwe munten geenszins als abnormaal of ongewenst
beschouwd, al wordt ernaar gestreefd zowel ten gerieve van het
publiek als ter wille van een gemaklcelijker controle het aantal gangbare
muntsoorten te beperken. De met körte tussenpozen verschijnen