
zowel Aken als Duurstede verdedigd worden, maar die in ieder geval
wel in de eerste plaats van betekenis zijn geweest voor Friesland, waar
goud langer dan elders een rol speelde. De Friese imita ties zijn tegen-
woordig veel talrijker dan de originelen.
In de volgende eeuw is de muntactiviteit in ons land sterk afgeno-
men. In de langdurige strijd die volgde op de verdeling van het Rijk
onder de zoons van Lodewijk de Vrome, kwam ons land als een deel
van wat thans Lotharingen ging heten, ten slotte in het begin van de
îoe eeuw défini tief bij het oostelijke, Duitse koninkrijk. Het duurde
echter nog tientallen jaren voor de gevolgen van de desastreuze Noormannenperiode
waren overwonnen en er gesproken kon worden van
herstel van een regelmatig gezag. In de période van verwarring was
in tussen de macht van de wereldlijke groten aanzienlijk toegenomen,
waardoor dynasten als graaf Balderik van Hamaland en de eerste
leden van het Hollandse gravengeslacht zieh een stevige positie kon-
den verwerven. Belangrijker waren echter voorlopig de door de Duitse
koningen als medewerkers in het landsbestuur zozeer begunstigde
geestelijke vorsten, in deze streken vooral de bisschoppen van Luik en
van Utrecht, van wie de laatste in de loop van de toe eeuw aan herstel
van het door de Noormannen gedesorganiseerde bisdom kon beginnen.
De oude koninklijke munt te Duurstede is echter evenmin als de
stad zelf tot nieuw leven gekomen. Blijkens muntvondsten was
gemunt geld, voorzover dat in gebruik was, afkomstig uit de hoger aan
de Rijn en daardoor veiliger gelegen handelssteden als Keulen en
Straatsburg. Slechts in Friesland gevonden en daar wel vervaardigde
naslagen van Straatsburgse penningen herinneren nog aan de eertijds
in verschillende delen van het land zo bloeiende muntslag.
Uitvoer naar de Oostzeelanden
Na een eeuwwaarin slechts geringe sporen van muntslag vastgesteld
kunnen worden, treedt tegen het jaar 1000 een vrij plotselinge veran-
dering op. In tegenstelling tot de îoe eeuw zijn uit de n e eeuw duizen-
den muntstukken uit verschillende Nederlandse plaatsen overgele-
verd. Merkwaardigerwijze is verreweg het grootste deel hiervan niet
in ons land zelf gevonden, maar ver hiervandaan in de landen om de
Oostzee: Denemarken, Zweden, Finland, Rusland, Polen en Oost-
Duitsland. In die gebieden zijn honderden grote en kleine muntschatten
gevonden die grotendeels uit munten bestaan, geslagen in
Engeland en het toenmalige Duitse Rijk (dus met inbegrip van de
Nederlanden enerzijds, Oostenrijk en Bohemen anderzijds, doch zonder
de toen nog niet gekoloniseerde gebieden ten oosten van de Elbe).
Hoewel voor de Engelse munten zeker het verband met de in de 10e en
in het begin van de 1 1e eeuw aan de Deense veroveraars betaalde
schattingen duidelijk is, zou het bepaald onjuist zijn de in Scandina-
vië en elders gevonden munten algemeen te beschouwen als de buit
van de plunderende Noormannen: voor een groot deel moeten zij de
tegenwaarde gevormd hebben van uit de Oostzeegebieden naar het
Westen gevoerde handeiswaren. Geheei in overeenstemming hiermee
zijn in die vondsten munten, geslagen in het tegenwoordige Friesland
dat voor zeevaart en handel bij zonder günstig gelegen was, opvallend
talrijk, soms wel een kwartvan het totaal van de schatten.
Dankzij deze vondsten, waarvan de inventarisering in het midden
van de 19e eeuw begon en nog in volle gang is, heeft men langzamer-
hand vrij volledig kunnen reconstrueren welke munten in de 11e
eeuw in de Nederlanden geslagen zijn. Minder duidelijk blijft echter
welke betekenis deze omvangrijke en door de mogelijkheid van uitvoer
zeer gestimuleerde muntslag voor de geldomloop in het land zelf
gehad heeft, omdat binnenlandse muntschatten in tegenstelling tot
de 9e eeuw vrij wel ontbreken en schriftelijke gegevens nog bijzonder
schaars zijn. Naar alle waarschijnlijkheid is een deel van het hier
geslagen geld ook in het land zelf gebruikt, en wekt de eigenaardige
overlevering ten onrechte de indruk dat gedurende ruim 100 jaar uit-
sluitend voor de uitvoer gemunt zou zijn.
Nog vöör het j aar 1000 wordt de activiteit merkbaar van gevestigde
koninklijke munthuizen in de belangrijkste handelsplaatsen: Tiel (dat
de plaats van Duurstede inmiddels heeft ingenomen), Deventer en
Maastricht. De hier geslagen zilveren penningen dragen de naam van
de koningen (ev. na hun kroning te Rome: keizers) Otto m, Hendrik 11,
Koenraad 11 en Hendrik in en iv (zie afb. 13). Er is geen sprake meer
van, zoals in de Karolingische tijd, dat het uiterlijk van de munten