
66 Driesteden, goudgulden geslagen te Deventer (3,12 g; 23 mm)
van 1566 en 1567 leidde tot de arrestatie van de graafvan Hoorne en
de vlucht van de graaf van den Bergh en daarmee tot de sluiting van
hun munthuizen. Omstreeks 1570 is, behalve in de beide steden, de
hagenmunterij overal gestaakt om pas in de kort daaropvolgende oor-
log te herleven.
De Brusselse regering had gaarne alle medewerking verleend aan de
totstandkoming van de rijksregeling, die een beteugeling van de
hagenmunterij in uitzicht stelde. Om dezelfde reden besloot zij ook
gelijktijdig het nog steeds bestaande verschil tussen de Nederlandse
en Duitse muntstelsels, dat als een van de oorzaken van de moeilijkhe-
den beschouwd werd, op te heffen. In 1567 werd de vervaardiging van
Philipsdaalders en bijbehorende gouden munten gestaakt en in plaats
67 Bourgondische Nederlanden, Philips als graafvan Viaanderen (1555-1598), Bourgondische
rijksdaalder i567, geslagen te Brugge (29,37 g; 40,5 mm)
daarvan kwamen Bourgondische goudguldens en Bourgondische rijksdaal-
ders (zie afb. 67), in waarde geheel overeenkomend met zojuist in het
Rijk ingevoerde stukken; wel behielden zij een eigen Nederlands uiter-
lijk: Sint-Andries op de goudstukken en het Bourgondisch stokkenkruis
op de rijksdaalder. Gedurende de volgende vier j aar is het munt-
stelsel van alle Nederlanden, formeel nog steeds een deel van het Rijk,
dan ook dat van het gehele Duitse Rijk geweest. De provinciën van
Philips II sloegen Bourgondische goudguldens en rijksdaalders; de
onmiddellijke rijkslenen, Luik en Thorn, en de steden met keizerlijke
muntprivileges gaven goudguldens en rijksdaalders van dezelfde
waarde, voorzien van de rijksadelaar uit. De oorlog maakte aan deze
eenheid echter spoedig een einde, daar de koninklijke regering al in
1571 tot de Philipsdaalder terugkeerde, omdat de gelijkheid met het
Rijk onverenigbaar bleek met de eisen die de omvangrijke aanmuntin-
gen voor de oorlogstoerustingen stelden.