
134 N A T UUR K U N D i' G È
in de 5' en 6 Figuur afgebeelde Moffelfjes, doen zig-zeer dui-
delyk , inzonderheid door de uitfteekende armtjes, kennen voor
dat foórt van Polypi, die deeze Efchara bewoonen.
Dus "overtuigt zynde, dat L eeuwenhoek hier in mis had, en
zeer nieuwsgierig,
x. Of dé Moffels van'beider fexe waren,,
2. Of Zy zig venhengden,
3. O f op wafwyze, zy anders voorteelden,
Zoo nam ik in ’t begin van January 1760, verfcheide glaaze
fleffen , die ik, fchoón in de lugt ilaande, altyd voor myn dogen
had, deed in elk 4 o f 5 Moffelen en verfehoonde die dagelyks
met vers Zee-water.
Ik heb nooit géén vermengingé by haar konnen befpeuren,
maar den 12 April tegen den avond, zag ik in ’t water romtom
een Moffel als een w.ittë wolk ( gely.k befpeurd word, wanneer
men eenige droppelen zoete-melk in fchoon regen-water laat vallen
) ik bragt de fles na een ligter plaats doch door het dragen,
verfpreidde zig deze wittigheid, door de geheele maffa van het
water :. *s anderen daags goot ik dit "water apart af,, en gaf
hém fchoón, hem gedurig in de fles‘ voor hét dog houdende:' na
dat hy dus,een uur of twee gedaan had, gaapte de Moffel ongemeen
wyd , en ik zag wederom als zoo een witte wolk duide-
lyk uit hem vooftkoomeh. Git'dezelfde opening daar hy ?yne-excrementen''
door looft: ik liét de fles ftil ftaan tot ’s anderen
daags, wanneer de wittigheid van zelfs door al hét water heen
gefpreid was, doch zoo hoog van koleur niét, als daags te voo-
ren: ik, goot dit tweede water' wederom [ff, en het derde fdioo-
ne water was dén volgenden dag'zeer weinig wit, en' in ’t vervolg
in ’t geheel niet meer:
Eenige. droppels, van het eerfte, en tweede; water door het
raicrofcoop belchouwende p zoo befpeurde ik daar in, eene zoo
groote-
U I T S P A N N I N G E N. . 153
grobte menigte van zwemmende diertjes, dat millioenên van mil-
lioenen in de geheele fles moeten geweeft hebben, doch zoo ui-
termaten klein, dat dezelve door het tweede en derde glas van
C óffs’ Standert-microfeoop , zig maar als: langwerpige bewee-
gende flipjes vertoonden, zónder dat: men haar juifte figuur be-
fcheidentlyk kon bepaalen ( ƒ ) •
^ Zoude deeze Moffel een mannetje geweeft zyn , en deeze
Zoo uitermate kleine diertjes, Diertjes in ’t mannelyke, zaad van
de Moffel, die hy , zonder weezentlyke vermenging , op eetl
gezetten tyd zig kwyt maakt? Ik heb. reeden om dit te denken,
en dus dat de M o ffe le n geen Hermaphroditen zyn , maar dat men
Mannetjes en Wyfjes onder dezelve vind, te meer omdat ik op
den 16 Mey daar aan volgende, en dus een week of vier daar
na een andere Moffel zag, die uit dezelfde opening, als de
eerfte,
( f - ) Deeze waarhéeming en het geep mén iii L eeuWenbcjek.
leeft, van’ de ‘mannelyke Öefte'rs", en onhedenkqiyke menigte' van uitermate
kleine diertjes , van figuur als deeze uit-de‘ Moffel j m-üe-
zelfde W o n d e « , wyrenngrw Tny-wmmreii-tnietTegenftaande
het geen ik hier voorto bladz. 74 gefchreeV.eiï. heb) of.de
Oefter ook niet wel van het manlyke en het vrouwelyke geflagt zou,
de kunnen weezen. De Oefter kan,. fchoon hy leeyendè jonge -baard,
!t welk' \vy kullen zien dat ook de Moffel doet, -lang voor de baarïng,.
hét levendmakend zaad van het mannetje. 11a zig genoomen hebben,
als het’Zig van !t zelfs, ^elyk. dat. van de -Moffel,op den tweeden dag,
door ,’t water verfpreid. - . |
Multa hoe primum cognovïtnus fa c u lo , müïta venientes avt Populus nohu
ignota f i l e t . SENECA.QuEe.il:. Nat. Lib. VII. Cap. 35.
r » Zesde Vervolg der brieven , 'bladz. 288. Hy zegt dat duizend
deezer diertjes de grootte niet zotjden uitmaaken, van een biigebobren
Oefter, en die zyn zoo klehrdat 128 van deezè naeft elkander gé~
legt, maar de lengte van een duim zouden beflaan. Vyfdt v e r v o lg ,
bladz. 117.
Q f