
Tab.
fig. II.
F.
846 fluks ( w ) , zoo dat deze Kreeft in ’t geheel 12444 eijors
onder aan zyn lighaam had , behalven die geene , die nog inwendig
in het lighaam verborgen zaten: want die roode ftoffe,
die de Kreeften in haar lighaam en flaart hebben , zyn ook eije-
ren, dog die nog niet tot zoodanigen rypheid gekomen zyn, dat
ze van de Kreeft uitgeworpen , en buiten het lighaam onder
j de flaart aan de zwem-voeten kunnen vafl gemaakt worden :
'want deze eitjes zyn alle door een fyn draadje of vezeltje aan elkander
vaftgehegt, waar. door zy onderling gemeenfchap hebben.
Van de ontleding of inwendige deelen der Kreeften , zal ik
niets zeggen , maar den weetgierigen Lezer wyzen na die Au-
theuren , die daar opzettelyk over gefchreven hebben ( n ).
Alleen dient tot onderrigting , dat die, geele of groene
fto f, C in het Latyn Mutis genoemt, ) die een groote plaats in
het lighaam van de Kreeft beflaat , geen herzens' of drek van
het dier is , gelyk gemeenelyk geagt word, maar de lever of
diergelyk klier-agtig ingewand , hebbende, gelyk door opblazing
blykt, gemeenfchap met de maag. De Hr. R ösel (o ) meent
ook , dat een gedeelte daar van tot de teel-deelen behoort,
om dat zy in de mannetjes met de tejliculi , en in de wyfjes
met het eijernefl gemeenfchap heeft, en voor de paring het
meefl, en na de paring het minfl daar van in de Kreeft gevonden
word.
Het
O ) Men zou op andere tyden, miffchien meer of minder eitjes in
een vierendeel lood vinden, want het is zeker dat zy buiten ’tlighaam
groeijen. Dezelve op een papier boven eemgloeijende kopl gehouden,
worden vermiljoen rood.
(«> L owens t e in Gammarologja five Gammarorum confideratio.
PoRTius in Ephemerid. Nat. Cur. Tom. III. an. 6. pag. 48. R qsel
Infeéten - Beluftiging Tpm. III. pag. 305. :
O ) ld. Ibid. pag. 305. & 32S.
Het is ten hoögften ook aangenaam, een fluk van de kiewen
van een Kreeft, die binnen ’t lighaam aan de kleine pooten vaft
zitten , wel afgewaflen , en op een hol glaasje met fchoon wafer
gelegt, door het microfcoop te befchouwen , en het byzonder
kunflig en. verwonderings - waardig maakzel daar van te obfer-
veeren.
Twee wonderlyke eigenfchappen zyn ’er nog by de Kreeften
op te merken , als eerfl het’sjaarlyks verwiffelen van fchaal ( p ) ,
en ten tweeden, het wederom aangroeijen van haar afgebroke
pooten. ,
Het is in de maand van Auguflus, of daar ontrent, dat deze
zoórt van Kreeften doorgaans haare fchaal verwiffelen : men
kan wel een dag of vier van te: vooren merken , dat deeze tyd
aanflaande i s , door dat zy dan zeer flil leggen blyven en zieke-
lyk fchynen: wanneer men dan ook wat hard op de fchaal drukt,
zoo wykt hy inwaarts, door dat de zagt geworden Vis dezelve
niet meer zoo tegen houd. Na dien tyd word de Kreeft onruflig,
hy vryft de pooten tegen een, gaat zomtyds op zyn rug leg-
o-en , en keert zig dan weder om, kromt zyn flaart, en flrekt
die wederom regt uit , trilt met zyn hoornen, enz. en probeert
dikwils , door zig uit te zetten, of de groote fchaal op zyn
ruo' daar. over langs een naad i s , wil berflen., Als zulks ge-
fchie’d is , zoo blyft hy een konen tyd flil leggen , én beweegt
dan het lighaant agteruit, waar door hy van vooren plaats bekomt
, om de. fprieten , de oogen , cn andere deelen van,het
hoofd'vry te maken, en als uit hare kokers te halen ; dit gefchied
OO Dit ’sjakrlyks vhrWiffélèii rail Tèhdal ,' is niét- alléén ei^eti aan
alimZÖOïtén Van Kreeften , "Krabbenv'Garnaat ,; enz.■ geiyk;!nieh-hief
te lande vólkomën .Verzekert is; j- tnaaf ha allé'wkarfèhyhdlykheid aan
alle Schaalviffen