
Fig. IV. De Baarden beftaan mede uit twee ftukken ook in ringetjes
3' verdeelt. V
4. 6. 7. Zy hebben ook hunne armen , buiten - en binne - lippen , dog
behalven deze deelen , die zy met andere Kreeften gemeen hebben
, vind men op zyde van het hoofd nog twee groote platte
3- dunne ftukken , hen byzonder eigen , dog daar ik geen gebruik
van weet.
Van boven , midden op de rug, wat laager als de oogen, heeft
Fig. 111. de Garnaac eene korte dog zeer fcherpe ftekel, en nog twee
d. diergelyke op de zyden. Behalven deze drie is de bovenftc
e.e. rand van de fchaal nog met v y f , dog minder fcherpe ftekels,
voorzien, die in ’ t gezigt komen , als de oogen , fprieten ,• en
andere deelen van ’t hoofd voorzigtig weggebroken zyn.
Onder aan het lyf vind men eerft twee deelen , die de plaats
van fchaaren bekleeden , fchoon van figuur daar van verfchil-
Tab. 111. lende ; zynde aan de eene kant met een regte Hevige punt, en
fig- IV. aan andere kant met een kromme fcherpe haak voorzien die
S’ eenio-zints in een fluit , met zeer kleine tandjes bezet zynde ,
waar door de Garnaat zeer vaft iets kan nypen en vafthou-
den.
Fig. 1. Agter deze fchaaren volgen de vier pooten : het 3de en 4de
b. a. paar zyn dikker als de twee eerfte ; zy beftaan uit zes geledingen
, en eindigen met een lange fcherpe punt.
P5 1V De zwem-voeten , die na proportie van het diertje vry groot
*.S' ' zyn , en waar door het fnel kan zwemmen , zyn vyf aan elke
zyde , en beftaan uit drie geledingen , waar van het laatfte digt
met hairtjes bezet is.
Wanneer men een groote levendige Garnaat op zyn rug legt,
de fchaaren en andere deelen v o o rd e mond gelegen , weg
Tab IV breekt, zoo ziet mén de mond van de Garnaat, die al zeer groo't
fig. IV. is ; men kan dezelve mét een plat naaldtje opendoen , en dan in
de
de maag de twee tanden zien , die zeer hard en ftevig , met
punten voorzien, en hoog geel van couleur zyn. fig. i y .*
De vrugtbaarheid dér Garnaaten , is onbefchryffelyk ; men
vind de wyfjes des Zomers altoos met zaad of kuit voorzien ,
en hoe bruinder zulks is , hoe nader de jongen op het uitko-
meu zyn. Een Garnaats - vanger , die veele jaaren dat beroep
waargenomen heeft, heeft my verzekert, dat elk Spring-ty, dat
is elke Volle en Nieuwe Maan , een groot gedeelte der Garnaaten
dan haar kuit fchiet , en dat men die Garnaaten veel flapper.
vind , dan de andere. Hy meende die op het oog , als
dezelve in een korf in ’t water zwommen, te kunnen kennen.
Zy hebben zoo gauw haar kuit niet gefehooten , of ’er groeit
weder andere aan ’t lighaam.
De Garnaat paart op dezelfde wyze , als de Kreeft. L e e u w
e n h o e k (ƒ > meend, dat ’er geen mannetjes Garnaaten
zyn , ten minften fchryft hy die nooit gevonden te hebben.
De mannetjes houden zig doorgaans wat diep in zee op , waar
door zy minder gevangen worden , als de wyfjes , die miflebien
om haar kuit te fchieten , digter na de ftranden komen. Dog
als men in het najaar ( g ) , wanneer de Garnaat om te ver-
fchaalen digter na het land komt , eenige uitzoekt , die geen
kuit hebben , en dezelve met het microscoop beziet , z'00 zal
men het onderfcheid der mannelyke en vrouwelyke teel--deelen
kunnen opmerken.
Hoe verder in zee de Garnaat gevangen word , hoe witter
van fchaal dezelve is , die bruinder i s , als de Garnaat digter
by
£ Ij
i » !
(ƒ) Zevende Vervolg van Brieven , pag. 204.
(g) Dat is , in de maand September of Oftober.
1 1
« F ,1$