
c. c. c. Aan elke zyde twaalf Tepels, uit welke de Stekels of
borilelige. Haiuen kom en , -waar door het Dieé voèrtkruipt.
d. Eenige Hairtjes aan het agterlyf.
B. Dë'zeileé gëfchubde Z e e4muis op zytv rug leggende', ver-
toonendé de letters het zelfde als in A.
C. Een Schobbe van deze Zee - muis, door een Vergrootglas
gezien, wanneer blykt van Voïen niet eenige kójtè'Hairtjes'e
È'ezètte zy'n<, en van ag't'ërèn;mfet tandjes ift de huid te Heken.
D. Een Tepe l, waar uit de Stekelsj medp als by de giÖote
Zee - muis, aan'drie cmdcrfcheide gedeéltèns voorkomen,
door epn Vergrootglas gczipn.
Fig. VI. A. Een Zee-duizend-poot of Netels , beilaande deze
uit twee en zeventig ringen , «g infnydingen ,e elke ring aan
beide zyden èen Tepel hebbendp , waar uit , als by de Zee*
muizen', driederlei borilelige Hairtjes voortkomen , en die hy
ook zoo in en uit kan trekken.
Bi"’ Het Hoofd j dóór een Vergrootglas gezien , Waardoor hy
agt Tentacula én vier oogen fchynt te hebbon.
C. Een der Tepels, waar uit de borilelige Hairtjes voortkomen,
door een Vergrootglas gezien, wtiaruit blykt v dac zy ook uit
drie kleindeye ^eftaap.
’ v Z E V E >T P E E L A A T.
Fig. J. Afbeelding van een levendige Gaper of Slik \ mqilèl.
A. De Schulp.
B. De Snuit, die het Dier wel een voet lang buiten de Schul-
: pen kan üitfteeken.'
C. Het einde der Snuit,! ’t welk nog vol rimpels is , en twee
openingen , de eene d omtrent eens zoo groot als de andere e ,
do.ch beide met vleezige tandjes bezet.
U I T L E G G I N G d ï r P L A A T E N. 105
D en; E. Beide deze Openingen vah de Snuit door een Vergrootglas
gezien.
Fig. II. De zelfde Gaper , de bbvehïïe Schtrïp daar vöoézigtig
■ afgenomen zynde. 11 .j, noe
A. Een zeer dun geelagtig Vlies, dat het geheele lichaam bedekt
, dé Mantel genoemd , en vol zéé - Water is.
B. De Snuit zeer kort in een getrokken.
C. De buitentle Baarden.
Fig. III. De zelfde G ap e t, het Vliés A ( Fig. I I .) ’ voórzigtig
met een fchaar in de rondte afgefneeden zynde.
A. Het Lichaam van het Di er, ligt lever couleurig , eh vah
gedaante veel overeenkom!! hebbende met het licha'ath vah een
Oeilcr. •
B. In de ïengÊe doprgefneeden ^ wanneer.men kan zien :
a. De bovenile of dikfte Pyp.
b. Het Middelfchot tuflchen beide de Pypen.
c. De onderile en kleinfle Pyp.
C. De buitenfte. onderfte Baarden.
D. Dè bihtienftc Bèardeh, dié het lichaam A van het Diér, de
voet E , en nog Hef laiftge 'üitilèêkfëls"Fnatüurlykeï wyzé
bedekken, doch hier, op dat men die deeièn zoude kunnen
zien , na agtefen gêbógen zyh.
Fig. IV. a. Een Dryvertje of Dryf-horentje in zyn natuurly*
ke grootte.
A. Het zelfde op den Ru g , en B. op den Buik',' dóór een
Vergrootglas gezien.
b. Dé Shuit.
c. c. De Hoornen.
d. d. Dé Oogen.
e. De Voet.