
„ door eenige kunft juifi konde waarneemen, en met elkander
„ vergelyken, de nette hoeveelheid van voedfel, die de planten
„ zuigen , door haare wortels, en die zy krygen door haare
„ bladen ; misfchien zou dat onderzoek ons doen zien, dat de
„ L u g t niet minder tot groeijing der planten toebrengt, als de
„ A a r d e ( s ).
Doet de lugt dan nu (gelyk uit de experimenten van de Heeren
H a l e s ( ï ) en B o n n e t zeker is) fchoon eene zoo fchraale
en dunne middelfloffe zynde, zoo veel tot de groeijing der planten,
zoo moeten wy ons niet verwonderen , dat het nooit flil
zynde, en met zoo veelerhande deeltjes vervuld Zee-water, alleen
en zonder hulp van uitgefpreide wortels,, de Zee-plantcn tot
zulk een grootte doet groeijen, als men die zomtyds vind ( v ).
En hoe groeijen veele Fungil Wat wortels hebben de Tremella
o f Zonnedauw , de Elvela, de Phallus, de op eike-hoornen en
paaien groeijende Agaric't, en andere diergelyke? en wat worden
die dikwils groote lichaamen.
Dog dit redeneeren Hakende, zal ik liever overgaan, tot het
geen ons de ondervinding leert ten opzigte der wortels en zaaden
der planten..
De Zeeplanten behooren tot de ClaJJis Cryptogamiarum, dat is
die haare bloemen vanbinnen in de vrugt of bladen hebben.
Dit is in allen waar, dogjnergens duidelyker en gereeder in te
zien
( s ) ld. ibid. pag. 66. '
( t ) Groeijende weegkunde..
De geleerde Bisfchop E. PoNTorptnAN fchryft f takken
gezien te hebben van een Zeeboom afgetrokken, die zeven duimen
diameters hadden: andere van twee ellen lang, aan de enden zoo
dun als een varkensborftel *. Hy meld ook ,van bladen van een Zeeplant
, die vier en een half elle lang , en een elle breet waren, en
aan onkundigen als een Huk groen taf voorkwamen.
■ f Verluch einer Natur hifi. voa Nor wegen. I. pag. 273.
* ld. ibid. pag. 269. )
zien als in de Rui ( Alga Quercus marina genoemt) en der zelve
onderfcheide foorten ( m). Men vind daar vrugtjes aan, of op
de bladen , in de form van ronde of ovaale blaasjes , waar in
men a kleine ronde platte zaadjes vind, ' die met de fterkfle ver- «Tab. I.
groot-glazen bezien, niet als een vogt in zig bevatten, welk tot “£• 4'
een vrugtbaare rypheid gekomen, daar uit vloeit , door een by-
zondere eigenfchap zig niet met het Zee-water vermengt, maar op
het een of het ander lichaam zig vaH hegt, en naderhand zig uitz
e t , en daarna als andere zaaden , tot een plant word. Wanneer
men dit dikwils waarneemt, zóo zal men zig ras overtuigen,
dat het zaad der Zee-planten, volgens haare manier van groeijing,
noodzakelyk een kleevend vogt, of in een kleevend vogt opgefloten
, moet zyn.
De Heer R e a um u r in zyne befchryvïng van het zaad van
de Alga ( ar) , merkt aan, dat als men, die planten uit Zee opneemt
, en laat droogen , uit de opening van elk-blaasje, een
droppel geelagtig vogt komt, dat na den rooden trekt, en verbeeld
zig zulks een verzameling van zaadjes te weezen, die nog
geene confiflentie hebben.
Door het droogen, worden de fibrte van de plant korter,
krimpen in, en drukken of vernauwen daar door dit blaasje, waar
door dan dit vogt of zaad ’er uitgeperft word: en het is waarfchy-
nelyk, dat door dezelve mechanica de Zee-planten haare tot rypheid
gekome zaden zig kwyt maken, welke dan op een Heen of
ander lichaam gevallen, daar aan vafl kleeven, en eerfl tot een
Hammetje, en dan daaruit voortfpruitende takjes en bladen, uit-
fchieten.
Het zy my geoorlofd te vragen, of het wel volflrekt noodig is ,
dat
(w) Men kan zulks in den Nazomer gewaar worden aan de Con*
feryae. Ziet Tab. I. fig. 3. en aan de Alga. Hg. 4.
( * ) Memoires de 1’Academ. 1711. pag^ 392. - \
B a