
Tab naar bepeden hangende. Het,deel digtft aan’t Zee-hoorntje is
XHI. Punt’g i doch, zich vertederende, word het ruim een lyn dik,
Fig-.I. en dus als een kegeltje. Ieder Jichaamtje beftaat als uit vier in-
A. fnydingen , by de grootfte maar een halve lyn lang , waar door
het zich eenigfints fchynt te kunnen huigen. Daar loopt over
de lengte een fiiede, waar door elke inibyding als in twee verdeeld
word , en uit twee ronde tegen elkander aab fluitende
Schulpjes fchynt te beftaan. TufTchen de Schulpjes der bovenfte
of laatfte infnyding', vertoont zich een deeltje, als een halfrond
Bolletje , dat ook uit twee ronde Schulpjes beftaat, dewelke het
Diertje, naar zynen wi l , fchynt te kunnen openen , om daar
eenige deelen uic te doen voortkomen , die zyn voedfel aan-
grypen , op de zelfde wyze , als wy van de Zee-pokken gezegt
hebben (3 ) .
Want ik twyfel niet, of deze lichaamtjes zyn celletjes van het
een of ander Zee-Infeét; ik beb my zelf verbeeld eenige Die-
relyke overblyffels in fommigen gezien te hebben ; doch alles
was zoo verdroogt, dat niets zich onderfcheidenilyk genoeg vertoonde
, en zoo bros en teder, dat het op de minrte aanraking
van en door een viel.
Doch als zoo een, met deze celletjes'bezet Zee-boomtje,
zoo aanftonds als het uit Zee opgehaald wierd , by een Liefhebber
der Natuurlyke Hiftorie kon gebragt , en door hem
naauwkeurig befchouwt worden ; ik twyfel niet, of hy zou daar,
van de tot noch tóe bekende Polypi zeer verfchillende, Diertjes
aan vinden.
Ik heb wel eenige dezer celletjes in een weinig lauw -water
ge-
( ? ) In het Eerjie Deel dezer Uitfpcmmngm , pag. 145.
H 7
gelegt, om zich uit te zetten , en zoo voorzigtig als my moge-
lyk was onderzogt , doch niets meer , dat duidelyk was, als
het bovengemelde daar aan opgemerkt.
Ik nam ook eenige dezer celletjes in de mond , en vond die
een weinig ziltig van fmaak, gants niet hard , zelfs niet als de
tederfte Schelpjes van de kleinfte Schelpvisjes, doch veel brok-
keliger en ligter van een fcheidende, als de ichaai van een Gar-
naat of Steur-krabbe.
Van de Nereis , o f Zee- Duizend - Been.
Gelyk de Aarde een geflagt van Infedten voed, diewy, om
het groot getal van haare pooten ( r ) , Duizend - beenen (Sco-
lopendra') noemen , zoo heeft de Zee ook diergelyke, die van
de Aardfche weinig verfchillen , en in het Latyn Nereis genoemd
worden ; w e lk woord ik in het Duitfch niet wel hebbende kunnen
vertalen-, bun <3e naam van Zee - duizendbeen gegeven hebbe.
LiNNffiUs ( r ) teld vyf foorten van Duizendbeenendi e
in Zee gevonden worden. Wy zullen daar van het vierde, en
noch een foort, dat zyn Edl. niet aanhaald , trachten te be-
fchryven.
Dit vierde foort word van zyn Edl. genoemd de Nereis Pela-
ffica , en is hier niet zeldfaam , wordende veel met Oefters en
Moffelen opgevift , en ook wel in gaten en holligheden der oude
Sluizen gevonden. - *
rrh Daar zyn van deze Diertjes, die aan elke zyde hondert drie en
twintig , dat is in ’t geheel twee honderd zes en veertig Pooten hebben.
LiNNi&us Sy]f. Nat.- pag. 639.
0 > Idem ibid. pag. 654.
V 3