Fig. 3.
a Tab.
Ill.fig.3
om zoo intrekken, dat het zig maar als een rond bolletje op het
platte gedeelte vertoont.
In het midden van het bovenfte gedeelte van dit peeragtig
lichaamtje, Ichynt de a mond van den Polypus te zyn, dog, om de
kleinheid der deelen, kan men alles zoo duidelyk niet onderfchei-
den, al gebruikt men nog zulke goede vergrootglazen, als by de
grootere in het zoet water levende Polypi , fchoon men door de
groote overeenkomt ras overtuigt word, dat het dezelfde foort
van diertjes zyn.
De armen van deze Polypi met het fterkfte Microfcoop bezien,
hebben een b zeer ruw vel, gelyk een Haye-vel of Sagryn-leer.'
, misfehien om de zwemmende en tot aas- vertrekkende diertjes,
daar door te beter tegen te houden en te minder te laten ont-
fnappen. .
b Tab.
IU.fig.3,
c Tab.
lII.fig-3.
c,c,c.
d Tab.'
lll.fig.4,
Wanneer men in de laatfte maanden van den Herfft als Octo-
ber en November, de grootte van deze Polypi beziet, zoo vind
men aan verfcheiden, dat uit hun lichaam, op die plaats, daar het
peeragtig gedeelte op het platte vat gehegt is, eenige kleine ronde
c blaasjes aan een pypje , als hun bats vat gehegt, in de
'rondte van die vafthegting, uitkomen: by anderen, heb ik die
blaasjes tot zeven of agt toe, aan een d vezeldraad, als bladen aan
■ een boomtak vatgehegt, gevonden (ƒ \
. Na
( f ) De Heer Jus s i e d heeft het zelfde geobferveert,zonder het
gebruik of nut dier blaasjes te weeten: „ Quelques uns , de ces
,, Polypes, fur tout les plus gros, portent encore au deflus dè leurs
„ premières cornes, un anneau, forme de plufieurs mammelons, ou
„ grain ronds de couleur rouge, attachés a un tres petit pédicule,
,, des quels je ne connois pas encore l’Ufage. Mem. de l'Acad. 1742.
pag. 297. en D o n a t i „ j’ai vu au bas du ventre de quelques Poly-
,, pes, quelques hydatides rondelettes, extrêmement petites, mol-
,, les tranfparentes, jaunâtres, ou tirant fur le couleur pale. Le lieu
„ ou elles fe trouvent, & la figure, qu’elles ont m’ont fait croire,
,, que ce font les oeufs du Polype. Ces oeufs , ne font peut être pas
„ plus gros, que la quarantième partie d’uné ligne: ils fe détachent
„ du Polype, étant mous, ils s’ajuftent& s’attachent au corps fur les-
„ quels ils tombent. ” Hiftoire Naturelle de la Mer Adriatique, pag, 49.
Na menigvuldige en herhaalde waarnemingen die ik gedaan
heb, zoo kan ik niet anders befluiten of dit zyn de eijtjes der Polypi,
die de moeders van hun lichaam laten afvallen ,alszy tot behoo-
relyke grootte gekomen zyn, want ik heb tusfen en aan het Zee-
mos, verfcheide foortgelyke blaasjes gezien, daar na verloop van
eenige dagen jonge Polypi uitkwamen.
Eenige andere foorten van Polypi, inzonderheid die geene die
in celletjes woonen , die als een korft over de lichamen zit, en
.dezelve bekleet, fchynen haar eijtjes te leggen als een dun, wit, -
flymig vlies: gelyk ik eens klaar gezien heb, op een a groote* T^b.^
Wulk, die fchoon door een Kreeft-flak bewoont, boven op zyn 0
hoorn, eijtjes van volwasfe en jonge Polypi had , van verfcheide
groote.
Alle eijtjes der Polypi, van welke foort ik die nog gezien
heb , hebben my altyd als byzondere eijtjes toegefeheenen, en
uit elk kwam maar eene enkelde Polypus. Dog in die eijerneftjes,
die de Heer E l l is afbeeld ( g ) , waren verfcheide diertjes. Ik denk
daarom dat dit eijerneftjes van andere Zee-infecten zyn, en; ge y
ik afgebeeld heb Tab. V. %• 7-
Indien de Polypi diertjes z yn , die altyd op een en dezelfde
plaats blyven, zoo kan geen vermenging by hen plaats hebben:
dog grootere foorten van Polypi als die het hooft van Medufa ge-
noemt worden, teelen door onderlinge vermenginge voort: ten
minften deze dieren omarmen elkanderen in zoodanige geftaite (è).
Wanneer men een groote plant Zee - mos , vers uit Zee gehaalt,
Cg) Tab. XXXVIH. fig. 3. B. , T c
( öJ Óp getuigenis van den fchranderen Wysgeer L. Stokke 111
leszelfa doorwrogc boek Zelfskennis pag. 143.
E 2