
Die der Kinkhoorns of Wulken, zyn op onze ftranden de ge-
nieenfte, en worden van de Visfers Druivetrosfen genoemd., zyn-
de voor dezen , voor een Zee plant gehouden, en dus befchreven
onder den naam yan Alcyonium Fefica marina.
Men vind tweederhande foorten van Wulken, hier omtrent de
ftranden, de groote Zee-wulk, die meeftin de Noord-zee gevan-
*Tab.V. gen word, en waar van het eijerneft hier agter a afgebeeld is , en
%• 3- de kleine of gemeene b Wulk, welke veel gegeten word. Beide
g j 'i. b. deze eijerneften beflaan, gelyk ik zoo even gezegt hebbe, uit een
menigte van zakjes of blaasjes: het vlies, dat deze zakjes maakt, is
dubbeld, en heeft aan den onderkant een klapvliesje, ’t welk de
inkomft van de lugt en het Zeewater belet, dog dé jonge Wulk-
jes, als,die uit hunne eijtjes gebooren zyn, uitgang na buiten verleent.
Deze jonge Wulkjes koomen niet allen'te gelyk uit: men zal uit
fommige eijerzakjes’, reets Hoorntjes gebooren zien, terwyl de
andere nog eijtjes in zig hebben: dog ik heb doorgaans gemerkt,
dat zy uit de binnenfte blaasjes van het eijerneft het eerfte voort-
_ kwamen.
In de maanden van April, Mey en Juny kan men deze eijerneften
op fteenen en fchulpen vaftgehegt, in genoegzame menigte
bekomen, en wanneer men die dan in een helder glas met Zeewater,
’t welk tweemaal in 24 uuren moet ververft worden, bewaart,
zoo zal men die Wulkjes , die pp het punt zyn van gebooren
te worden, daar binnen korten tyd uit, en over ’t glas en het
eijerneft heen , zien kruipen. Dog zoo dezelve binnen een dag of
vier niet uitkwamen, zoo worden z y , in de glazen, niet uitgebroeid.
Ik ben dikwils verwóndert geweeft, hoe dat zulk.een dier, als
een Wulk, een eijerneft konde voortbrengen vyf en zesmaal groo-
ter dan het dier zelf; dog dit gefchied, voor zoo veel ik heb
kunnen nagaan, op de volgende wyze:
Het
Het dier, moetende zyn eijers leggen, begeeft zig op of tegen
een fteen, en legt eerft twintig, veertig of zeftig blaasjes; een
dag vier of vyf naderhand , een diergelyk getal op of naaft dezen >
een dag of vyf daar naa al wederom andere , tot het alle. zyne eijers
uitgelegt heeft:, deze eijers zagt en flymig zynde, kleeven op en
aan elkander, gelyk de. eerfte aan den fteen, en zetten zig.ook
naderhand wat uit, en worden grooter.
Ik heb in dit Jaar 1758, de voortteeling der geele en gemeene
Alykruiken nagegaan: ten dien einde, nam ik in de maand
February eenige daar van, en zette dezelve, nevens wat keifteen-
tjes, oude fchelpen en Rui-bladeren ( quercus Marina) in heldere
glazen met Zeewater gevuld, ’t welk op zyn minfte eens des daags
ververft wierd. In April begonden de geele Kruikjes eerft hunne
eijtjes te leggen op de bladen van de a Ru i: en een week of drie ^Tab.V.
daar na de gemeene .Alykruiken, dog deze niet op de Rui maar %• 4-
tegen ’t glas , even boven het water b. De eijernêlljes der geele bTzh.Y-
Kruikjes , waren even gelyk die der Wulken , een weinig rond en %•
verheven, en alle aan elkander vaft: dog die der gemeene Alykruiken
Waren plat tegen het glas aa h , de eijijef' k lo d d e n niet yaft
aan een, maar raakten door beweging en fchudding van ’t water
alle los uit malkander, en vielen op de grond.
De eijerneftjes der geele Kruikjes vertoonden zig voor het oog ,
als een witagtig flym, en met het vergrootglas bezien, hadden zy
van binnen geele flipjes in zig. Dog de eijtjes der gemeene Alykruiken,
vertoonden zig voor ’t oog, als een weinig fyn zand,
volmaakt doorfchynende, behalven het middelfte flipje dat grauw-
agtig wit was.
Ik moet niet nalaaten aan te merken, dat deeze geele en gemeene
Alykruiken alle hun eijers ook niet op eenen tyd legden,
maar eerft een gedeeltp, een dag of drie daar na, den hoop grooter
makende, en zoo voorts, tot dat zy uitgelegt waren. Dog wat
moeite en oppasfens, ik aangewend heb, om deze eijtjes by
F 2 my