
zy Planten of Schelpen vaft zittende, in heldere flesfen met Zeewater
gevult, ’ t welk ten minften eens daags moet ververft worden
, te bewaaren , en waar te neemen of het Zee-mos een
groeijend weezen, dan of het een voortbrengfel van diertjes is:
en zoo zulks mogte waar weezen, dat men dan duidelyk onder-
rigte op <wat manier zulks toegaat. Ik .volharde althans met op
bovengemelde manier het Zee-mos re obferveeren, en zoo ik ondervind,
dat myne twyfelingen een kwaaden grond gehad hebben
, zoo zal ik niet nalaten de weetgierigen daar van te onderrig-
ten , en inmiddels een korte befchryving geven, van het geene
ik nu reets omtrent het Zee-mos waargenomen heb.
Men moet de Zee-mosfen onderfcheiden in Conferva's en Ser-
tularia's.
a Tab. I. C o ne e R v a a zyn Zee-mos , dat uit zyne bafis zonder
fig- 3- eenig Hammetje , veele lange dunne takjes of blaadjes uitfchiet,
die uit ronde korte geleedingen beftaan, ep aan welke men in den
hTab. T.Zomer en Herfft dikwils b zaadblaasjes ziet: alle de foorten van
c Tab'II Uonfervte, fchoön dikwils met een baft c van Polypi celletjes be-
jjg_ j ‘ 'kleef, worden van elk voor grocijcnde planten gehouden.
Dog de, S e r t u l a r i .se, over welker oorfprong eigentlyk het
rfTab I verfchil is, zyn foorten van Zeemos, die met een kleine platte d
fig.i. bafis, op eenig hard lichaam vaft gehegt zyn, uit welke bafis een
Hammetje opfehiet, ’t welk zig in takjes of blaadjes uitbreid: deze
beftaan uit langwerpige geleedingen , waar van het bovenfte van
onderen wat dunder wordende, telkens in het daar aan volgende
ingeleed is.
Wanneer men met vereifchte nauwkeurigheid jonge Sertularia’s
befchouwt, gelyk ik.voornamentlyk gedaan hebbe, die op Witte
Schulpen (om het duidelyker ge zigt) gegroeit Waren; zoo ziet
«Tab I men a^s een e klein rond o f ovaal vlakje, ’t \yelk als van een
£g. 2.' ' geftolt drupje vogt fchynt voortgekomen te z yn : hier in ontdekt men
met een vergrootglas eenige bruine ftreepjes, die van den omtrek
na
na het centrum toe Joopen, uit het midden ryft het ftammetje,
’ t welk eerft met zeer korte leedjes is, dog hooger opfehietende,
zoo zyn deze leedjes twee en meer lynen van een: elk van deze
leedjes-, fluit na beneden in een lager lid, en ontfangt in zyn boveneinde
wederom het volgende lid. En deze manier van groei-
jing, by geleedingen, heeft plaats 'in alle foorten van Sertularia,
die my tot nog toe voorgekomen zyn, en zyn in de naaukeurige
platen in ’t boek van de Heer Ellis zeer net afgebeeld, inzonderheid
op de III, IV , V , V I , X , XII, XVIII, XXIV ( y ) .
Wanneer men deze geledingen der Sertularia’s beziet, en nagaat
op wat wyze fommige Ficoides, Opuntia’s , Euphorbiums,
en Meloendiftels groeijen, zoo zal men veel overeenkom!! tusfen
beide vinden, dog nog wel het meeft met de hier in Zeeland zoo
gemeen zynde, en als een Antifcorbuticum, veel gegeten wordende
Salicornia ( Krabbe - quaad ) en Kali geniculatum.
In jonge kleine Sertularia’s beginnen de zy takjes twee, drie a
vier lynen van de wortel uit te fchieten, en deze kleine takjes
vertoonen met een vergrootglas b e z ig tig t, dezelve geleedingen,
als de grOOte , te hebhen: dog-als clc Sei tufarïa eenige duimen
hoog gegroeit is, zoo ziet men dat het ftammetje een duim, ja
twee en drie fomtyds, hoog i s , eer dat eenige zytakjes daar uit
voortkomen.
My dunkt, dat als nu de Sertularia’s een voortbrengfel van Polypi
waren, en eene enkelde Polypus hadde begonnen met zoo
een takje te maken, en op de hoogte van drie of vier linien takjes
uittefchieten, dat is , jongen te krygen, dat ftammetje dan al-
tyd zyn zelfde dikte en hoogte van drie a vier linien moeft behouden;
( y ) Ik hebbe u it’t boek van S c il l a de corporibus marinir lapi-
defcentibus, een afbeelding laten copieeren van een verfteende Co-
rallium nodofum, zo als in Italien in menigte op de bergen gevonden
word, waaruit blykt, dat dit Koraal dezelve manier van groeijine -
heeft als de Sertularia, ziet Tab. VI. fig. 4.
D