
dat- cle zaaden een vafte en drooge confidentie hebben , en of in
een vogt ook geen vrugttnakende of groeifame kragt kan zitten,
gelyk in het zaad der dieren? Zyn de zaaden der harde vuurftee-
nen ( y ) , der cryftallen ( z ) , ja zelfs der diamanten, geen vogt
of vloeibare floffe geweeft ? „
Dog de-experimenten en waarnemingen, die ik omtrent het
groeijen en voortteelen der Alg® in glaze met Zee-water gevulde
flesfen gedaan hebbe, hoopeik in een tweede werkje duideiyker te
befchryven, ën aan te toonen, dat die deelen der plant, die de
Heeren R e a u m u r (ja) én D o n a t i ( è ) voorQjinres mafculini
en ftemimni') Mannelyke en Vrouwelyke bloemen houden, zulks
niet zyn , alzoo min als de ftekels ( Aculei) op de Cereus,
Euphorbium, Meloca&i haare bloemen zyn.
Kan de Kor aaien.
• Dewyl ik tot nu toe, hier in Zeeland nooit gelegenheid gehad
hebbe , om vers uit Zee opgehaalde Koraalen te onderzoeken
, zoo moet ik te vredcn z y n , met kortelyk fommige dingen
aan te haaien, die ik in andere fchryvers, daar van geleezen heb.
De Graaf van M a r s ig u (e) , die voornamentlyk dè oor-
fpronk, groëijing &c. der koraalen onderzogt heeft, is de eer-
llen aTH EO PH R A STU s (i), die fpreekt van bloemen der Zeeplan
( y ) Reaumur fur la nature fif formation des Caillaux. Memoir.
de TAcademie. 1711.
O ) Cryjlallos c? Cryjiallim corpora ex fluido concrevisfe , docent £p
cavi duölus, £? heterogenen 'corpora, 6? guttce aquete quas mediis Cryjlal-
lis inbcerere videmus. J. GESNERusde petrificatis, pag. 89.
(a ) Memoir. de 1’Acad. 1711.
f b) Hift. de la Mer. Adriatique.
( c ) Hiftoire phyfique de la Mer.
(d ) Hiftoria plantarum. lib. IV.
planten, en die opmerkte, dat als men een vers uit Zee gehaalde
plant-koraal, in een helder glas, met Zee-water, legt, binnen
weinige minuten , aan de top-enden dier koraalen , en aan den
baft, daar zy mede bekleed zyn, iets uitkomt, en zig uitbreid,
het welke die Heer', voor wezentlyke bloemen van het koraal
aanzag.
Dog de Heer P e y s s o n e l deze gewaande bloemen nauwkeuriger
onderzoekende, bevond dezelve een foort van diertjes te
zyn, behoorende tot het geflagt van de Urtica Marina, en die
nu om de groote over-een komft, die zy met de in het zoet-water
levende-Polypi hebben, ook l ’olypï genoemt worden.
Dit is onwederfpreekelyk : elk die deze bloemen ziet, zal dezelve
ftraks, voor levendige en zig bewegende diertjes houden:
dog daar uit te befluiten, dat deze diertjes het fteenharde koraal
gemaakt hebben, fchynr my wat voorbaarig en zoo onwaarfchy-
nelyk, als dat-de wurmen die champignons, en de groene luis, en
rufpen die boomen en planten zoude maken , waar in en waar
op, dezelve in zulk een menigte des Zomers, gevonden worden.
Te zeggen, dat alle fchelpvisfen, als zy nog zeer jong zyn, van
een zeer zagte en flymige gefteltenis zyn, en egter naderhand zeer
harde,hoorns en fchelpen krygen, en dat op diergelyke wyze, de
kleine en teedere diertjes, die op het Koraal zitten, het zelve ook
wel zouden kunnen maken: is. een gelykenis, die niet doorgaat.
A pojje ad ejfe, non datw canclufio. jj
Het is wel waar, dat een jonge fchelpvis, als hy uit zyn eijtje
gebooren word, niet veel harder of vafter van fubflantie is, als
de op het Koraal wonende diertjes , dog dan is zyn hoorn of
fchulp, waar mede hy zelfs voor zyn geboorte al bekleed is, ook
zeer teer; en na mate, dat de Vis groeit, zoo word de hoorn of
fchulp, in welkers binnenfte altyd de Vis woont, ook harder,
grooter en vafter: en dit.binnenfte, heeft altyd een zeer gladde,
ge