
De twee uiterde bladen van de Staart hebben op zyde ook eea
'Stekel. • I
N.B, De Hairtjes aan de Staart, Zwem-voeten , en Armen van
de Garnaat zyn alle Veertjes, min of meer verfchillende
van N°. 18. PI. I. Fig. III.
Fig. V. Een levendige zwemmende Steur-Krabbe.
a. De ver-uitfteekende Oogen.
b. Het getande Voorhooftsbeen of Snavel.
c. De: Sprieten. ; , '
d. De Baarden.
e. De vier Pooten , waar van het voorfie paar aan ’c einde met
een Nypertje voorzien is.
ƒ. Dé vyf paar Zwem - voeten.
Fig- VI. Vertoont eenige deelen van de Steur - Krabbe , in wat
fchoon water op een hol glaasje door ’t microscoop befchouwt.
N°. i. De Sprieten.
B. Het getande Voorhoofds-been.
N°. 2. Een dun plat ftuk van ’t hoofd ■; als N". 2. by de 'Garnaat.
N°. 3. Een Baard , uit drie déelen beilaande.
N°. 4, Den Arm.
N". 5. De voorde P o o t, aan ’ t einde'met een nypertje voorzien
, en met hairtjes bezet.
N°. .<£ Eeb- Zwem-Voet, veel gëlykendé na die der Kreeften •,
Tab. I, Fig. III. N°. 17. . ;
N°.,7. De Staart. 19
]S°. 8. Het middelde gedeelte der Staart , om zyn zonderling
maakfel, 'door een goed microscoop gezien; *
d. Twee lange en zeer dunne uitdeèkende üéèlen, met zeer fy-
ue hairtjes bezet.
I. Twee
b. Twee groote lange fcherpe Stekels. ' ;
c: Drie kortere dikke fcherpe Stekels.
d, Twee paar. Stekels.
Fig. VII. A. Een Springertje of Zee-Vloo , in zyn natuürlyke
grootte. '
B. Het zelfde-., mprkelyk vergroot.
Fig. VIII. Eenige deelen van de Zee-Vloo op een hol glaasje
in wat fchoon water , door het microscoop befchouwt.
N*. 1. Het hooft van’t diertje,- waar in op te merken is het zonderling
maakfel van ’t oog , als uit verfcheide oogen bedaan-
de , en dé Sprieten 1, zamengedelt uit vier dukken , waar van
het langde zeventien leedjes heeft. . . " -aP-aA.;: t 0 30
N®. 2. Het eerde paar Pooten , aan ’c einde met een groote de-
- -vige en fcherpe haak voorzien.
N°. 3. Een van de drie paar middelde Pooten , zynde alle zes
. vaneen maakfcl. ' r : ! ■ &
N®. 4. en 5. De twee paar agterfte Pootén , die. van maakfel
verfcheelen. • , j .. . :. r.orlr.. , :
N*. 6. De Staart, eindigende in drie paar punten, waar van de
' bovende de kortde zyn, en de twee onderfte paaren, dat zeer
byzonder is ,.nypertjes aan haat einde hebben.
V I E R D E P L A A T .
Fig. I. Het witte of bleekroode Model - Krabbetje, e. In zyn
natuurlyke grootte. A, dpor een vergroot - glas gezien,
Fig. II. Het tweede of bruhigevlakte Model- Krabbetje. a. In
zyn natuurlyke grootte A . .door een vergroot-glas gezien.
Fig. III. Een derde foort vaii een klein Krabbetje met zeer lan-
II . Deel Q S*