Deze Wortel is plat, doorgaans, rond of ovaal van figuur, in
de grootfte Planten een duim of wat meer over het kruis, aan
de kanten zeer dun , zelfs geen lyn dik , doch in de midden ,
daar de fteel uitfchiet, tot twee en drie lynen , en fchynt op dè
fteenen of het hout als vaft gelymt, ten minden heb ik zelfs in
het zagte greinen hout niet kunnen merken, dat eenige vezeldra»
den van de wortel daar in gefchoten waren.
De Steel is zelden rond , doorgaans wat plat ; twee of drie
duimen boven de wortel begind dezelve takken of bladen uit
te fchieten-, die zich wederom in andere , doch altoos in twee
bladeren verdeelen , in welke manier van groeijing zy met de In-
diaanfe Vyg ( Opuntia ) overeenkomt. Doch men ziet altoos in
de midden van ieder blad, de ook in twee verdeelde fteel onaf-
gebrooken doorloopen , kunnende men dezelve , door dat hy
wat bruinder van couleur •, en ook wat dikker als de bladen i s ,
duidelyk onderfcheiden.
De grootte of breedte dezer Bladen is zeer verfcheïden , zyn-
de fommige maar een halve , anderen een duim en meer breed;
zy zyn aan haar einde doorgaans het breedfte , en daar is geen
onderfcheid , gelyk by de meefte Planten die in de aarde groei-
jen , tuiïchen de beide oppervlaktens van deze bladen , in welke
eigenfehap zy meede met de Indiaanfe Vygen ( Opuntia's)
overeen komen.
Deze Planten groeijen fomtyds in drie of vier jaaren tot de
lengte van twee voeten , en leggen altoos plat op den grond
door dat de fteelen te buigfaam , en niet ftevig genoeg zyn , om
haar ftaande te houden ; en wel zoo , dat de Wortel altoos naar
de kant der Zee , en het Loof naar het Land gekeerd i s ; het
welk veroorzaakt word, ichoon men in den eerften opflag het tegendeel
zoude denken, door dat de golfjes haar als met eenig geweld
weid of kracht ha het Land toe fpoelen , en zagtjes wederom
afloopende , haar dan dus laten leggen.
Alle de bladen van deze Planten , de onderfte zoo wel als de
bovenfte , zyn altoos aan haare beide zyden hier en daar bezet „
met eenige, uit zeer korte, zagte en fyne , doorgaans ten ge-fw.i, b’
tale van 28 , 30 pf 32 hairtjes of draadjes beftaande Huisjes of
kwispelijes.
De Heeren R e a u m u r ( r ) , C e s t o n u s ( t ) , en Do -
NATi ( a ) , die deze Planten geduurende den Zomer befchouwt
hebben , houden deze pluisjes voor de mannelyke Bloemen der-
zelve , en de draadjes voor de helm - ftyltjes ( Stamina) , en de
laatftgenoemde zulks wel met zoo veel zekerheid , dat hy zelfs ■
febryft C®) °P die helm-ftyltjes de helmtjes ( Antbera) gevonden
te hebben , en die ook afbeeld.
Ik kan in dit gevoelen niet toeftemmen i Voor eerft,Tab.XI.
om dat men deze pluisjes reeds op de jonge Planten vind , als iV'
dezelve maar een week of vyf uit haar Zaad opgekomen zyn. A
Ten tweeden ? om dat men deze pluisjes ten allen tyde van het
jaaf , zoo wel midden in den Winter , als geduurende den Zomer
, altyd in dezelfde ordre, gedaante en plaats vind. Hoe
vporzigtig en naauwkeurig ik honderde maaien , geduurende de
vier Zomermaanden , na deze helmtjes QAntbera) ook gezogt
heb, is het my nooit gelukd, dezelve te kunnen vinden.
Het
( j ) Mèfnoires de l’Acad. 1711. pag. 372. &c.
( t ) In Littera Scvitta hitorno all’ Alga Marina al Valismeri in diario,
cui titulijs: Gallerla di Minerva, , 1679. pag. 191.
(« ) Hiftoire Naturelle de.la Mer Adriatique, pag.' 32.
( v ) Idem Ibid. pag. 38. Tab. IV. fig. 6.
S 3