XIII. De Goud - vis met een dubbelde aars - vin , en een dubbelde
J la a r t -v in , die in zyn gebeele lengte van een gefcheidin it.
Miifchien zyn ’er nog meer verfcheidenhéSeti, die ik niet'opgemerkt
heb. Doch wat is de oorzaak dkaf van ? Zouden'mis-
fchien deze Visjes dezelve eigenfehap hebben , als de Honden
onder de viervoetige Dieren, en als de Duiven onder de Vogels;
by welke de vermenging van twee differente foorten altoos-een
derde voórtbrengt ?
Het is aan alle Liefhebbers van Viffcn bekend , dat de Karpers
van de nioeijelykfte foort van Viifen zyn om te vangen-
Doch van alle de foorten van Karpers, geloof ik niet , dat ’er
moeijelyker te vangen zyn , als deze Goudvisjes. Want haare
vreesagtigheid voor het net, en zonderlinge behendigheid om
het zelve te ontduiken , zyn voor iemand , die het zelve niet
gezien heeft, ongelooflyk.
O N T L E D I N G .
Déze Visjes ontledende, vind men de meelle deelen , als by
de gemeene Karpers, welke men by A r t e d i ( / ) kan nazien,
weshalven ik maar alleen eenige byzonderheden zal opmerken.
Dè Knobbeltjes op den rvg waren vol vet , en hadden een klein
onbeweeglyk beentje in zich.
De Kieuwen zyn vier aan wederzydén , wüar van de beentjes
aan de binnenfle zyde van de boog plat waren, de beide randen
getand met gladde, gelyke , en naaft elkander ftaande tandjes.
Aan
(1) Defcriptio Pifcium in Ichtbyolbg. V. pag. 6.
Aan de onderfte kant van de Strot is aan wederzyden een
beengl al^^en f °°gjjp) mef Jtyve, |ompa tandfen voorzien?, die
boven in een glad kraakbeentje fluiten.
De Darm loopt regt van deikeel na den aars, buigt zich dan
om na het middelrif, en keert dan weder regt na den aars. Kort
agter de. keel is dezelve*, het-wjftifte , gJwaar hy-het ojfyium der
maag fchync te bekleeden , doch voorts tot aan het einde meert
van dezelfde wydte. Men vind geen blinden Darm.
Boven op het; begin-van de maag legt de Lever , die zeer
groot, yaft en langwerpig is hebbende aan deszelfs onderfte
binUenfte regter zyde de Galblaas, blaauwagtig zwart gekleurd
en groot, haare uidoozing hebbende in het onderfte gedeelte
de f’thaag,
■ Wanpeer de bovengemelde darm zich voor de tweedemaal na
den aars keert, zoo is die verzeld met de twee Zaadblaasjcs,
die dun en lang zyn., loopende langs de geheele- lengte des
buiks, en zich ontlaftende in.een buisje, dat den Endeldarm
tot aan het einde verzeld.
Het Lu g t- blaasje is dubbeld , aan de Wervelbeenen valt, ia
V midden ypreenigt, en, met een langen paaijwen hals vooorzien,
d,aar <Je, lugt zypT vifyen dportogt door heeft. Het beflaat in de
lengte een groot gedeelte van d.en bftik.
Het Buik-vlies o f P en s -za k is zilveragtig blinkendè.
O 2 U IT -