
Fan de Steenagtige' Efchara s groeijende
als 'een khmen , met dunne enkel-
de gekrulde hJaden Qd).
Onder de vyf foorten van Efchara’ s , die L inn^ us ( i ) optelt,
word deeze niet- gevonden , en is myn’s weetens, nog
nergens befchreven.'
Men vind dezelve , bier ïn dit Eiland van Schouwen óp
menigvuldige plaarieh , dog nlroos.in flooten. Van, bralt - of Zoutwater,
fomtyds tot groote klompen uit gegroeit.
'Tab. Dikwils vind men dezelve aan riet en andere diergelyke ge-
VII. fig. waden , zonder bafis zoo rond als een kluwen of klóen: 'dij;-.
** wils zyn zy tegen de muuren der fluizen , of'tégen de planken
van de fchoeijingen der weiden , met eene zyde, diè dk
plat i s , vaft , terwyl het ander gedeelte , dat vry Tri V water
is , altoos een rondagtige figuur heeft.
Zy zyn vers uit ’t water getrokken, als alle andere Efchara’s,
met Polypi bezet, waar aan ik gëetï onderfcheid kon merken,
als dat deeze Polypi, wat langer en dunder waren.
Ik ben overtuigt, dat deeze Efchara ( en geloove het ;ook
. van alle de andere iuurccn j een .Plant-diér is r dar -is en&cen
groeijend , en een dierelyk weezen : dog -hoe den eerden loot-
fpronk van deeze lichamen is , hoe oud zy wel moeten' zyn
, Tab. eer COt zoodaniSe groote, als;deeze afgebeelde f gekomen zyn,
VII.a fig.vereifcht noS veel onderzoek en opmerking, terwyl de Polypi,
4- die zïg op deeze Efchara onthouden, zoo klein zyn, dat meneen
' .goed
0») Efchara lapidefcens, conglomerata, fpliolis tenuibus, crispis,
coadunatis, limpbcibus,
(b) Syftema JNatura. edit. dec. pag. 804.
goed vergrootglas noodig heeft, om dezelve te kunnen zien. Ik
voor n iy , heb volgens de les van C icero ( e ) , niets willen
fchryven, dan daar ik door ’ t gehoor o f gezigt, ten vollen van
overtuigt was,*
Over de Zak-pyp o f Afcidium.
Aan de deuren van fommige Zaden en Sluizen in dit Eiland, •
voornamentlyk die in het Üykwater gelegen zyn, vind men gedurende
de Zomer een foort van Dieren, die ik tot nog toe in
geen Autheur befchreeven vinde.
Het behoort, volgens het Syftema van L innveus, tot de .tweede
verdeeling, van de zesde cladïs der Dieren, door hem ge-
noemt Mollufca: dog dit is, onder dê veertien foorten, die zyn
Edl. optelt, niet genpemt of befchreeven.
Ik neeme derhalven aan my de vryheid, om het een Zak-pyp
of Afcidium te noemen, dewyl het met dat blaas-inftrument veel
overeenkom!!: heeft.
Deszelfs kentekenen (Cbaraiïeresj zyn:
Dat het Lichaam, ovaal rond i s , als een blaas; het is zon- ^
der Schulp of Schaal, zagt in ’f aanraken als zeem, en fig. 5.
dus ook de buitenfie oppervlakte met veele zeer kleine , voor ^
het bloote oog ontzigtbaare_puntjes, als haakjes voorzien,
waar mede het zig aan de boute Sluisdeuren weet vafl te
hegten.
Dit lichaam eindigt in twee korte dikke Armen of Pypen, aan
het einde open ; zynde den rand dezer opening met kleine
puntjes beZet.' Het heeft geen Voet, of andere uitwendige
ledematen.
Uit-
( c ) Nos Naturam fequamur, & ab omni, quod abhorret abjjpfa
oculorum, auriumque comprobatione fugiamus. Cicero de officiis.
lib. 1.