fpeelende verandering inde natuur, maar eene echte foort bepaa- '
lende eigenfchap is !
Het is wel waar, dat ’er eene weelderige uitwas van horen plaats
kan hebben , gelyk uit de drie horens door Parfons aangehaald
blykt, doch dit vindt hier geene toepasfing : aangemerkt alle de
Africaanfche Rhinocerosfen, geene uitgezonderd, twee, en de
Afiatifche flegts één enkelen horen hebben.
De Rammen in Ysland, in Cornwal ('a) , zelfs op het Eiland
Candie, oudstyds Creta genoemd, krygen in plaats van twee,
dikwerf drie, vier, fomwylen fes horens, zonder daarom een by-
zonder geflacht uit te maaken. De fchrandere Natuuronderzoeker
Zimmerman ('l'>) meldt daarenboven, dat in het Noorder ge.
deelte van dat Eiland alle de Koejen, wegens gebrek aan weiden,
met verrotte visch wordende gevoed, zonder horens zyn; terwyl
de Koejen van het Zuidelyke deel van Ysland, even als de onze,
alle gehoorend zyn. De Heeren Verdun, de Ridder de Borda,
en Pingré naar het Noorden gezonden om Sterrekundige Waar-
neemingen te doen , hebben het zelfde (e) aangetekend. Dan,
nader by is de Waarneeming my te Hamburg door den Heere J .
Schubacb een door verftandig, kundig en zeer aanzienlyk Koop.
man aldaar, medegedeeld | omtrent fommige Jutfche Osfen zonder
horens, die men te Hamburg tot de vetweiderey’e verkiest,
en van welke ik zelf eenen kop gezien hebbe.
M y is verzekert, dat men op den Noordelykfte Eilanden van
Schotland mede het verlies der horens in de Osfen waarneemt, als
me-
(a) Pallas Anim. Specileg. Fafcic. XL p. 70.
(fr) Specimen Zoologiae Geographicae Sect. IV. §. 30. p. i n .
(O Voyage fait par ordre du Roi en 177 t. & 1772. Paris 1778. Tom. I. p. 253.
La prairié (en Islande) qui ne s’étend pas bien loin étoit asféz riante: — toutes les
brebis, que nous y vîmes avoient 2. cornes. & nous n’en avons point remarqué qui
en eusfent d’avantage, la plupart des vaches en manquoient abfolument, &c.
mede dat de zulke naar Engeland by menigte overgezonden worden.
Echter verklaare ik ze daar nooit gezien te hebben.
’Er vallen ook elders dergelyke fpeelingen in den Natuur voor.
De Heer van der Steeg, beroemd Geneesheer op Batavia, zondt
my met veele andere fraaje Geraamtens van Afie den Kop van een
v y f jaarigen Buffel zondereenig bewys van horens: daar in tegen,
deel de Heer Hoffmam my ’er één zondt, welkers horens zoo
buitengemeen lang zyn, dat de punten 8* Rhynl. voeten van el-
kanderen ftaan.
De altoos yverige, en oplettende Natuuronderzoeker Pallas
heefc ons onlangs, in zyne Neue Nordifche Beytrage, I. Band.
medegedeeld, dat hy in M u zk , by den Heere von B ril, Buffels
zonder horens gezien hadde, die uyt het Mongulfche in China
overgebragt, zoo wel daar, als in Moskow, voortgeteeld hadden.
Deeze fchynen in China zeer gemeen; het is dus niet onmogelyk,
dat de Buffelskop zonder horens, my door den Heere van der Steeg
gezonden van dat foort geweest is , ten zy hy van Madagafcar
oorfprongelyk was, om dat daar en ook in Africa, volgens het getuigen
van den Heere V. de Bomare, (a ) Osfen zonder horens
gevonden worden. De Heer Pallas heeft my door zyne aanhaa-
ling doen denken om Aelianus naa te zien; die (F) zeer klaar aantoont,
dat de Ouden, reets ten tyde van Detnocritus Osfen zonder
horens van naby gekend hebben.
Dan: ik keere van deeze uytweiding terug tot den Rhinoceros:
aan welken Linnaeus in zyne XII. uitgaavevan denjaare 1706. A lle ,
en Afriea ten Vaderland toekent, en (a) het getal der horens
flegts voor eene toevallige verandering, en voor geen wezenlyk
merkteken van foort-verfchil aanziet. Hy verdient echter deswegens
ontfchuldigd te worden; om dat de nadere ontdekkingen naulyks
00 Diction. Boeufi p. 30J. et 304. ib. Col. 2.
(O Lib. XII. Cap. XX. p. 684. (c) Gen. 36, p. 104.