ben, welke als nog tot onze kennis niet gekoomen z yn : Dagelyks
immers levert ons de uithoek van Africa nog veele Dieren op, die
niet alleen de Ouden , maar zelfs de nog levende Natuurbefchou-
wers niet, dan federt weinige jaaren, gekend hebben,
Arijhotelts (a) , om ter zaake te koomen, telt op de de
fimia, le magot ( i ) , o f zoo als wy hem noemen den ALgyptifchen
Aap: de «xfo, de cebus, die hy kort daarop zegt een Haart te heb.
ben, en de , de Caniceps, de Hondskop, zoo als onze Baviaanen,
dat is Aapen met een langen fnuit, hebbende den neus
even als de Honden , genoegzaam met de lip in een lyn o f vlak;
de Papion van den Graave de Buffbn CO welker afbeeldingen,
als ze onmiddelyk naar het leven gedaan zyn , over het algemeen
voor vry goed gehouden konnen worden.
Dan, Arifioteles in zyne befchryving van den Kameleon verge-
lykt deszelfs kop met dien van den CO de &'mia Porcina,
QÏSuilla, de Varkensaap ; aan welker aamveezen, althans onder
die benaaming, getwyffeld is geworden door Salmafius, die uitdrukkelyk
getuigt CO daar nooit iets van §eleezen te hebben: oök
fchynt ’er Harduims ( f ) niet zeker van, gisfende, dat ’er
geleezen zou moeten worden. Onderwylen meende ik veel opheldering
omtrent de Dieren van /Ethiopië te zullen haaien uit het be-
roemde Mofaik werk van Preneste, door A. Kircberus eerst, naderhand
door Montfaucon Qg) naar de groote plaat, m den jaare
, 7 2i. daar van gemaakt, uitgegeeven. En vervolgens wederom
op nieuw uitgelegd door den beroemden Abc Bartbèlemy CO docb
daar in ontmoette ik deeze tegenHrydigheden. Het zelfde Dier
wordt by den eerflen genaamd by den laatften Mifovihm.
} De
M Hist. A>nim. Edit. du Val. Lib. 2. C. 8. p. 7*3- O ) Tom. XIV pi. VII
ft ) ib pl. XIII. (d) ib. Lib, 2. C. ir. p .785. B - C . CO Exercic.Phn. m bo-
linum p. 613. (ƒ) Noc. et Emend. in Plin. I 492. J. B H f l i
de PAntiq. expliq. «cc. Tom. IV. Liv. 7. Cb. 5. p. 159- CO Mem' de Wterature
de 1’Acad. R. des Infcript. Tom. XXX. p. 503. voornaameiyk p. 532-
De Abt Barthékmy geeft de naamen der Dieren afzonderlyk op de
XXX Plaat bladz. 558. ib., en dan is het klaar genoeg, dat zyne
Helling boven die van Montfaucon te kiezen z y ; te meer daar hy
zelf (d) derwaarts gereisd is om dit beroemde Huk naauwkeurig te
belchouwen. Montfaucon zegt niets in voordeel van het Rivier-
Zw yn ; ook is er weinig bytebrengen in voordeel van den Varken-
Aap. Hoe het ook z y , hier is de opmerking van Salmafius waar,
dat Plinius alleen Ipreekt van den Kameleon, als hebbende den
fnuit gelyk een Varken (F) , en dat behalven die eene aanhaaling
uit Arifioteles 1 nergens van Varken - Aap eenige melding gemaakt
wordt, dan in het Mofaik werk van Preneste,gelyk wy nu getoond
hebben.
Edwards heeft CO een Aap van Sumatra met een VarkenHaart
afgebeeld; hy is de Maimon van de Buffbn Cdfi welken Linnaeus
de Nemeftrina noemt CO 5 mogelyk hebben de Ouden die de Porcina
genoemd.
Om tot Arifioteles terug te keeren; zo blykt het, dat hy flegts
drie foorten gekend zal hebben , den ALgyptifchen Aap, den Ce-
phus, of Cebus, den Staartaap, welken Hefychius noemt «w»« |P*
ofioicv softvu», een Dier gelyk aan een Aap. Ook noemt hy de Aapen
upifiot, Dieren zonder neuzen. Strabo heeft ons reeds geleerd, dat de
Pitheci zogenoemd wierden in de taal der Ouden Etrufchen ( ƒ )
of Toskaaners. Doeh zoo kan men in de daad alle noemen ena-
res, dat is zonder neus, de cebi of eercopheci zoo wel als de pitheci.
Het geene Straho Cg) wyders van de zeer groote Indifche Staart-
aapen zegt, is zekerlyk verzierd.
In het Mofaik werk te Preneste heeft de wmv niet alleen een
Haart
(«3 ib. Torn. XXVIU. p. 591. (F) Plir. Ed.- Harduini Tom. I. Lib. 8. §. 5r~
p. 459. Rojlrum, ut in parvo, haud dbfimile fuillo. CO Tom. V. p. 8. Place 214.
(d) ib. p. 185. (O S.Sp, 4. p. 35. (ƒ> Geograph. Lib. XIII. p. 929.
(g) ib. Li6. XV.
A 3