A G T S T E H O O F D -D E E L.
O v e r het B ekk en , H eu p , H e ilig en Stuytbeen.
§. i.H e t bekken, zeer verfchillend zynde van dat dermenfchen,
hebben wy geoordeeld zeer duidelyk te moeten afbeelden, zoo
als wy gedaan hebben op de III. Tafe l, de VII. Afb. en wel te
meer, om dat het geheel en al gelykvormig is aan het bekken van
de viervoetige dieren, en van de Aapen in het byzonder.
De darmbeenderen A , B , I. en C D . zyn zeer hoog en plat,
zoo dat de voorzyden A , Q , en C , D. byna in een vlak Haan
met den voorkant van het heiligbeen I.
De Zitbeenderen L en O. ftaan zeer voorlyk: De fchaambeen*
deren zyn in hunne vereeniging G , M. vry hoog, en, gelyk wy
reets aangemerkt hebben, genoegzaam even hoog als in volwas-
fene menfcheu. Zonderling is de dwaaling van V . C oiter (a~) omtrent
de vereeniging van het heilig been met de heupbeenderen,
welke hy verkeerd geplaatst heeft jnaamelyk het rechter heupenbeen
aan de flinkerzyde, en het flinker aan de rechterzyde van het heilige
been; waar door de Zitbeenderen opwaarts, en delchaam.
beenderen nederwaarts , en gaapende gefchikt zyn C o tie r ,
hier door misleid, meent verkeerdelyk dat de Aapen om die rede
niet fnel zouden konnen loopen; waarvan wy dagelyks het tegendeel
zien. Doch, niets verwondert my meer dan dat Riolanus (/)
dit woordelyk heeft overgenoomen, en daar in weder gevolgd is
door B lafius ( d ) , Tyfon (f) heeft deeze faal van C oiter, alsmede
de daar uit volgende dwaaling van R io lan u s, van gelyken ontdekt.
Het kooken der beenderen, om ze fchielyk fchoon te maaken, en
de moeijelykheid, om ze naderhand wel by een te ftellen, is zeker
(a) Anat, Simiac, Cap. 7. p. 69. (b) ib. Tab. 29. Fig, 13. (c) p, 529. C .V .
(<Z) Anat. Anim. de fimia, p. 115. (O p. 74. a.}
kerlyk oorzaak geweest van deeze misvatting in C o ite r , en zyn
gezag die der dwaaling van R io la n u s, en van B la fiu s.
§. 2. De gedaante van de holte, en de rand des bekkens R
F K. G. is geheel en al overeenkoomende met die der viervoet*,
ge dieren ; ook is het ftuitbeens onderkootje IV. zeer hoog boven
het fchaambeen: in ons integendeel is om den rechten ftand van
ons lighaam alles in een kort begrip gebragt; de Darmbeenderen
zyn korter, de rand van het bekken voor opwaarts geboogen,
waar door het middenpunt van zwaarte, in de rechtftandige zwaar-
telyn gemakkelyker gedraagen wordt. Doch teffens zou als dan
het heilig en fluitbeen in een rechte lyn , gelyk in den Orang,
Ilaande dit beengeltel, de zitting verhinderen. Om welke rede de
Schepper deefee beide beenderen hol geboogen heeft in ons, en
ook in onze vrouwen , die toevallig deswegens ongemakkelyker
baaien, om dat het Kinds hoofd eerst langs den as van het bekken
nederwaarts daalt tot op het fluitbeen, en dan fchuins voorwaarts
moet geperst worden om geboren te worden; zo als ik in de VIII.
Afb. van de • I. Plaat door my by M auriceau gevoegd, en in het
V . deel. p . 7 4 1 . d er Mem. de T A ea d . R , de C bir. de P a r is PI. XVIII.
Fig. 2. zeer duidelyk heb aangeweezen.
De Orangs baaren derhalven, even als alle viervoetige dieren,
gemakkelyk, aangezien de opening, door welke het jong dringen
moet om geboren te worden, in den as van het bekken zelve is:en
het fluitbeen, fchoon door de darm- en zitbeens-banden F , H ,
E . gefteund, zeer gemakkelyk agter uitkan wyken.
De heupbeenderen waren zeer zigtbaar gedeeld in drie flukken,
in 1. zoo als zy ook door Galetms ( a ) , zeer naauwkeurig befchree-
ven zyn geworden: echter was het overblyfzel der verdeeling van
het zitbeen met het fchaambeen naauwlyks meer zigtbaar. Wy
hebben reets te voren aangemerkt, dat het een voornaam bewys
van haare jongheid uitmaakte.
§• 3>
(a) De Offib. Cap. ao* p. »2.