ftaart (V) maar een fqort van Maanen, even als een Leeuw; eene
eigenfchap die door Strabo (F) uit Artemidörus als iets byzonders
aangehaald wordt gigmntur et tam ibi — Sphinges, et Cynocephali,
et cepi, qui faciem Leonis, corpus rtliquum pantbarae, magnitudi-
nem datnae habent. „ ’Er worden ook voortgebragt — Sphinxen,
„ en Baviaanen, en Cepi, welke het aangezigt van een LeOTw,
,, het overige lighaam van een Panther, de grootte van een Dam-
',, hert hebben.” Welke laatfle o f zeer vergroot, of flegts toepas-
felyk zal zyn op de Indifche Damherten, die fomwylen zeer klein
gevonden worden. In het Griekseh ftaat de grootte van den
welke geen dama is, maar een Geit, gelyk Bochart (f) wil, heb.
bende ronde oogappelen , of pupillae, en fnelziende oogen, ’t welke
hy uit een Arabisch fchryyer Alcannus bevestigt. Linnaeus (d')
noemt den Gazel wel Dorcas, doch met wat recht weet ik niet.
De Buffbn meent (e) dat de dorcas van Ariftoteles de Chevre-
uil zou zyn , en koomt hierin over een met Linnaeus, met wien
hy ook Hasfelquist aanhaalt. Zonderling is het, dat by allen de Pupillae
rond verbeeld z yn ; waarlchynelyk om dat de tekeningen naa
^opgezette Dieren gemaakt zyn ; zy flaan nogthans dwars, zo immers
heb ik dezelve gezien in’ een eerstgeboren Gazel, welke ik
den 28 Juny 1769 ontleedde.
De Cephus is waarfchynelyk de Lowando van de Buffbn ( ƒ ) of
liever de Siknus van Limaeus (g) , de zwarte, 'geftaarte Aap met
een langen zwarten baard, dien hy zegt in JLgypten gevonden te
worden, en even groot te zyn als de Baviaanen. Evenwel noemt
Linnaeus eigenlyk Cephus (b~) een Staartaap met een baard, met
«en geelen kruin, zwarte pooten, en een geelen punt aan den
ftaart;
fa) L’Abbe Barthélemi ib. Tom. XXX. p. 53J. (6) ib. Lib. 16. p. nai. A— B.
(c) Hierozoic. Lib. 3.C. 15. p. 214. (d) ib. p. 96. (e) ib. Tom. XII. p. 220.
(ƒ) ib. pi. XVIII. p. 169. (g) System. Nat. Edit. XII. fp-10. p. 30.
(A) ib. p. 39. fp, ip.
ftaart; doch waarom deezen meer dan anderen kan ik niet doorzien.
Dit is zeker , dat Linnaeus door den Pilhecus der Ouden Sylvanus,
en deezen Cephus te noemen, eene verwarring veroorzaakt in de
wetenfchap, welke h y , door 'er liever geene oude naamen in het
geheel by te voegen, geheel en al hadt konnen voorkoomen. Doch
het zal tot ons oogmerk dienftiger zyn , dat wy onderzoeken welke
foorten Galenus van deeze Dieren opgeeft.
§. 3. Galenus (a) , over de Ontleedkundige bewerkingen in Aa-
pen en andere Dieren handelende, noemt voor eerst o p : de Pithe-
cus, dat is de Aap met een klein ftuitbeen (b), ten tweeden een
Aap o f Pitbecus die naast aan den Cynocephalus koomt, met een
groot ftuitbeen , zo dat fommige met hun ftaart ook aan dezelve
gelykvormig zyn (c). Ook hebben die alle de duimen kleiner, zy
^yn ruiger,en wreeder van gezigt; zy hebben deüagtanden groo-
ter, en de kaak langer. Vervolgens raadt hy , dat men by gebrek
van Aapen zonder ftaarten, of de Pitheci, overgaan zal tot de
Cynoeephali, tot den Satyrus, o f tot den Lynx (_d). „ Over het
,, algemeen (zegt hy) tot die Dieren , welker uiterfte leden in
,, v y f vingers gedeeld zyn: alle deeze hebben fleutelbeenderen,
,, en geen puntig borstbeen, en , wanneer zy op twee pooten loo-
,, pen, waggelen zy als manke menfchen.”
Het blyfet derhalven , dat hy den Lynx fleutelbeenderen toe-
fchreef; en dat hy dien zo na aan de Satyri brengende voor een
Staartaap gehouden hebbe. Hoe zeer dit ook twyffelagtig moge
fchynen,om dat allen hedendaags door den Lynx verftaan de Luchs,
een foort van Kat volgens Linnaeus fp. 7. p. 62. en dus den Lynx
houden voor een Dier zonder fleutelbeenderen, met de mammen
aan den onderbuik, zo is het evenwel waarfchynelyk uit Plinius (e)
dat de Ouden dien naam ook aan zekere Aapfoorten gegeeven
heb-
(a) De Anaf.Exercir. Lib.f.C. i.p.128. Ed.Chart. Tom. IV. f6) ib.p. 139.A»
(c) ib. A — B. (dy ib. C — D. (e) Lib. '8. Cap. XXI. §. 30. p. 448.