Z E V E N D E H O O F D -D E E L .
Over bet Beenige boofd, en balswervelen van den Orang.
§. i. Het bekkeneel hebben wy zydelings in de II. Tafel o. Afb.
en van voren in de 4. Afbeelding op de halve grootte getekend,
en nevens de Koppen die met het vel bekleed zyn , geplaatst, om ze
gemakkelyker mét elkanderen te vergelyken; ook hebben wy ten
dein einde aan de overeenkoomende deelen dezelfde letters g e ze t»
om de uitlegging gemakkelyker te konnen toepasfen.
Van ter zyde is de eyvormige gedaante van het hersfenvat vry
wel overeenkoomende met dat der menfehen, ook hetooghol, ’t
welke de Aapen even volkoomen hebben.
Maar de bovenkaak Haat niet onder het voorhoofd even als in
de menfehen ; zy maakt de wezenslyn c , d. zeer vooruitftaan-
de, en eenen hoek e S. e van 58 graden, die zeer fcherp is. Dit
verfchil zullen wy allerduidelykst doen zien in ons vertoog over den
Wezenslyn in Menfcben van allerleye Landftreeken, en in Aapen.
Ik heb dien uit de Negers aangeweezen door de geftippelde lyn
ƒ , g. om te beter den af ft and te zien.
Ook Haat de rand van het opperkaakbeen, waar in de tanden
en kiezen geplaatst z yn , niet evenwydig aan den Horizon, maar
maakt byna een rechten hoek met c , 'd& dat is , het voorgedeelte Q.
S. ryst opwaarts, en heeft ten gevolge, dat de onderkaak van ge-
lyken opwaarts moet loopen om met haare voortanden tegens de
bovenfte te fluiten: van daar koomt die groote kin, en de zoo
fterk vooruitfteekende fhuyt in den Orang.
Het mamwyze uitfleekzel is nog zeer klein; misfehien wordt
het grooter in de bejaarden, even als het in onze kinderen eerst
onzigtbaar is , daarnaa met de jaaren uitgroeit, en in de volwasfenen
eerst de gedaante krygt van een tepel, waar mede het door de
ouden reets vergeleeken is geworden.
De
De naaden zyn gelykvormig aan de onze; evenwel heeft het
fchobachtig deel van het flaapbeen A , B , E , K. eene mindere
hoogte A , B. gelyk by alle andere Aapen. Deeze naad is in de
Pigmy van Tyfon even eens afgebeeld. Alhoewel dit geene zaa-
kelyke verandering maakt, is het evenwel aanmerkenswaardig.
De Ooghollen zyn gelyk in alle Aapen zeer naauw byeen, gelyk
men in de 4. Af£>. der II. Tafel zeer duidelyk met het bloote
oog zien kan.
§. 2. Van meerder gewigt is de verdeeling van het opperkaakbeen
in twee Hukken, in het groote ftuk N. P. Q. R . , en het
voorfte Q. R . S. eene eigenfehap gemeen aan alle Aapen, en aan
de meefte viervoetige dieren; doch die nimmer by menfehen gevonden
wordt, zelfs niet by de Negers, offehoon men zig zoo
beyverd heeft om die van eene vermenging tusfehen Menfehen en
Orangs a f te leiden.
Het voorfle deel bevat in alle dieren, die fnytanden hebben,
dezelve alleenlyk, gelyk ook hie r; en offehoon. in alle herkaau-
wende geene fnytanden zyn in de opperkaak, hebben zy nog-
thans deeze verdeeling zeer zigtbaar , van gelyken de Kaapfche
Miereneeter, en de Rhinoceros, die dit ftuk mede zonder tanden
(a) heeft.
Beide deeze ftukken zyn verdeeld door een naad Q , R. welken
Galenus zeer wel gekend heeft, en dien Tyfon (b~) zeer uitdrukke-
lyk meldt in zyn Pigmy niet gevonden te hebben. Hoe dit ge-
koomen zy weete ik niet; in alle de Aapen geraamtes, zelfs in
den Gibbon wórdt die naad zeer klaarblykelyk gevonden; echter
in een enkelen zoo verwasfen, dat hy geheel niet zigtbaar is,
even als in meer dieren en ook in onze hoofden met veel aan-
merkelyker naaden door ouderdom gebeurt; ’ t welke geene plaats
heeft konnen hebben in de Pigmy van Tyfon, als nog tejongzynde.
Ga.
fa) Zie de II. Tafel. Fig. 2. O. P. in de Verhand, over den Rhinoreros.
(4) ib. p. öy. o,
! K 2