toeteftaan om twee, die hy in zyne Verzaameling hadde, af te tekenen
, en gaf my het kieinfle ten gefchenk: dog ook daar uit door
gisfing niet konnende opmaaken hoe die been verknogt zyn zoude
met hec overige van den ffcrot, wierd ik te meer verlangend om
zulk een Dier magtig te worden, en deswegens naar Suriname by
verzoek last te geeven. Alle de Kabinetten van myne kennisfen
door zoekende , vond ik nergens een lïeur.leur of Baboen, zoo
als: onze Landslieden te Suriname ze noemen. Tot dat ik het
genoegen ha.dde laastleden na-ajaar een van den Heere Klockner te.
verkrygen, aan wien ik zeer groote verplichtinge hebbe, wegens
zeer veele, en gewigtige gelegenheden, die hy my altoos edel--
moedig verfchaft heeft om aan myne weetlust te voldoen. Gelyk
zyn E. nog onlangs de goedheid gehad heeft my een Coaita ten onderzoek
te bezorgen, om dat wy beide meenden dat deeze Aap
ligt foortgelyk fpraaktuig zoude konnen hebben als deAlonate,
en ons nog meerder licht bezorgen.
Vermits alle deeze onderzoeken, of naafpooringen een onderling
verband hebben, en ons van het uiterfte belang vöorkoomen
omtrent het groote vraagftuk : willen , o f kunnen de Japen en
Orangs niet fpreeken ? heb ik het noodzaakelyk geoordeeld alle
deeze v e f chillende fpraaktuigen hier te moeten befchryven.
§. ü. Wanneer ik den Staartaap , van middelmaatige grootte,
uit Afrika gefprooten, den hals ontblootte, ontdekte ik onmidde*
lyk onder de breede hals-fp'ieren, eene beurs of zak , welken ilc
zeer omzigtig vervolgde tot aan het tongebeen; hy was, 'opgeblaa-
zen zynde, eyvormig, gelyk in de IV. Fig. van deIII.Tafel gezien
kan worden d, « , o, /. De tong met het geheeld ftrottenhoof4
uitgenomen, en van agteren onderzogt hebbende ib. Fig III. vond
ik eene opening ƒ>, i. aan den wortel van de Epiglottis o f klap a,
b. boven de fpleet van den ftrot i , f . Hier door blies ik door
middel van eene kopere pyp die beurs o f zak op, gelyk in de
IV. Afbeelding.
De
4\
De buis van deezen zak liep over het midden van het fchildwys
kraakbeen, i, l. Fig. IV. en vereenigde zig met de opening in
den wortel van den klap, zoo dat die zak i nvendig bekleed wierdt
met het opperfte vlies, o f epithelium van het ffrottenhoofd. Ge*
deeltelyk lag de bovenfte bogt van dien zak d , p. in de holte van
de bafis of middenftuk van het tongebeen.
Het flrottenhoofd midden doorgefneeden hebbende , vond ik
m, i , de, koord van de fpleet vast met h aan den voet van hec
arytanoideisch kraakbeen b , f welkers hoqfdje nederwaarts geboo*
gen-was, als ƒ , g. e, h. een kraakbeenig ribbetje, in de honden
zeer zigtbaar, ’t welke ik in den jaare j 767. voor hec eerst, en
federt in alle doode menfehen-lichaamen ontdekt hebbe. Hoe
deeze allen met elkanderen agter vereenigd zyn ziet men duide-
lyk in de III. Fig. van de 1IL Tafel. f. s. t. is de flokdarm agter
geopend, a , b. de klap q, r. de agter en bovenkant van de tong
u de luchtpyp mede van agteren.
Boven de fpleet van den ftrot h , i , Fig. IV. is aan wederzyde
eene holte, welke in zommige Aapen vry groot is, en zig dik-
wyls als een langwerpig vlies vertoont tusfehen het zydelingfche
gedeelte van den klap, tusfehen het tongenbeen, en het fchild-
wys kraakbeen in ; by voorbeeld tusfehen h , n , i. Fig. IV.
Plaat III.
Ik befloot derhalven, dat de lucht by de uitademing door de
fpleet gegaan zynde,-voor een gedeelte moest dringen in de beurs,
o f zak d, p , o; en teffens dat daar door het geluid in die dieren
zeer zonderling zyn moest.
In November 1758. ontleedde ik een anderen Aap van het zelfde
foort, waar in ik dien zak veel grooter bevond, en wel zoo,
dat hy den geheelen hals van vooren onder de breede halsipieren
befloeg.
Te Groningen ontleedde ik twee Baviaanen o f Cynocepbali, met
korte ftaarten, de Sphinx van Linnesus S. fp. 6. p. 35, ib. de Baï
1 bouin