148 N A T U U R K U N D I G E
den afgetekend , en gebootzeerd hebbe. Ook was ’er langs het
geheele jukbeen eene dikke, en eeltachtige korst, die het dier
ontzaggelyker maakte. Zyn horen was tot digt aan het voetfiuk
afgefleeten, het welke zy in het wilde leevende, en hunne vry*
heid hebbende, nimmer fchynen te doen: want nooit heb ik een
horen uit de Indiën, of uit Africa aangebragt gezien, die afgefleeten
was. De Rhinoceros, die in Holland, en elders over 30 jaa-
ren van veelen met my gezien wierdt, deedt hetzelfde.
Het is meer dan waarfchynelyk, dat het dier, welkers Kop het
onderwerp van deeze Verhandeling uitmaakt, nog jong, althans
nog niet geheel volwasfen, veel min oud geweest zal zynj om
dat het ploegbeen nog zeer weinig verbeend, en het geheele mid-
denfchot van den neus kraakbeenig was, zoo dat ik het niet heb
konnen bewaaren, geen kans ziende om deezen Kop anders, dan
door kooking, zuiver te krygen, en ’er de zout - deelen uit te
haaien. De geheele neusholte is even daarom geheel ruim , en
ongedeeld door roy afgebeeld in de III. Afbeeld, van de Derde
Tafel.
Het bekkeneel door Sparrmann gegeeven, is geheel en al over-
eenkomftig met het geene wy op de II. Tafel door de I. Figuur
hebben afgebeeld. Hy maakt echter geen gewag van den Ouderdom,
hoewel het dier u £ voeten lang,en omtrent 7 yoeten hoog,
en 12 voeten in omtrek dik was; en dus vry naby zyne Wolkoo-
mene grootte fchynt geweest te zyn,
In de Siberifche, en andere Fosfile koppen van Rhinocerosfen
met twee horens, is het middenfchot van zeer hegt,en dik been,
fleunende den punt van het neusbeen A. Afb. II. Plaat II. Dit
been is te aanmerkelyker, om dat het den voorkant van het op-
perkaakbeen, O. vereenigt met A. gelyk in de naukeurige aftekening
daar van , door den beroemden en fchranderen Natuurkenner
palias gegeeven, gezien kan worden. Dan, misfchien is dit foort
geheel uicgeflorven, even als’er zeer veele groote viervoetige Dieren
V E R H A N D E L I N G . 49
ren door de groote omwentelingen, die de Aardbodem van tyd tot
tyd ondergaan heeft, geheel en al uitgeftorven fchynen; waar aan
ik thans niet twyffele, offchoon ik in den jaare 1776. gelyk ik aan
de Keizerlyke Academie van St. Petersburg fchreef (a) , rede
meende te hebben om het tegendeel te moeten gelooven.
§. 2. Offchoon men de grootheden met eenen pasfer op den
voetmaat kan afmeeten , zal ik evenwel om den Leezer te ge-
moet te koomen , de voornaamfle hier ter neder Rellen, en
’er nevens plaatfen de maaten van den Rhinoceros Kop met
twee Horens, die door den Heere Allamand gemeeten is. Wy
konnen ook dien thans den Kaapfchen noemen, om dat wy reets
te voren hebben aangemerkt ( b') dat de Heer Allamand, de
edelmoedigheid gehad heeft. Zyn gevoelen, als of het een
Afiatifche was geweest, openlyk te herroepen.
In dien van Prof. Allamand was ; In den Onzen.
De lengte van den fnuit tot de Ooren. 24 d. van A. tot N. PI. I. 2 6 d.
De middellyn van den voorRen horen 5 A , B. . . . 64
—------------van den Tweeden . 5* E , F. . . . 6$
AfRand tusfchen de beide horens. 2 B, E. . . • 7U
Lengte van den voorRen horen. . 27 A , D , B. . . 18
— — - van den tweeden . . . 14 E , F , H. . . Ï2i
De hoogte van den Kop , door ons afgebeeld, was agter den
kleinen horen gelyk aan 15 duimen. De ooren lang 8è, en
breed 5 duim: het oog 2 duim. breed.
De breedte van oog tot oog, dat is A B , in de I. en II. Afbeeld.
van de III. Tafel,is gelyk aan 12. d. van den fnuit 6a d.
van den geheelen Kop, daar de jukbeenderen meest uitfleeken,
15 d. en van de onderkaak, 12 duimen, Rhynlandsch.
Het
(a) Aft. Petropolit. A°. 1777. Parte II. p. 202. Q>) Zie onze Aantekening
op de 142. bladz. van dit Werk.
T 3