ééns af. Fig. 10 A. Zoo dat ook de aanmerking van EuftacMus (a)
als of deeze overeenflemmig voor de ontleding van menfchen pleiten
moeste, van weinig belang is, Wy hebben daarenboven be-
weezen, dat Galenus uit de zuïdelykfche Eilanden der Indiën, althans
uit Africa, van waar de Orang van Tyfon was, foortgelyke
konde gekreegen hébben.
Galenas noemt het, wel is waar, yoides (l>) als de gedaante heb-
bende van een Griekfche U. of upjilon. Dog die letter is, gelyfc
uit de Griekfche opfchriften, en vooral in de letters van het Mo-
faik werk te Preneste, door den Abt Barthèlerni zoo duidelyk af-
gebeeld (c ), gezien kan worden, als een Y. gefchreeven geworden;
waarnaa dit been uit den Pithecus, en Africaanfche Staart-
aapen zeergelykt, om den haak, die altoos aan het middenfluk o f
bafis voor uitlleekt,
Galenus befchryft wel de twee koorn- of zaadbeentjes van het
tongebeen (Y ) , doch deeze konde hy in Aapen gevonden hebben.
Oribafius geeft, tot meer bekrachtiging van onze Helling (Y ) , in zyn
boek over de Spieren, uit Galenus genoomen,nogeen ander treffend
bewys, naamelyk dat het tongebeen zo wel Lambdoïdes, als
hyoides genaamd is geworden, De Griekfche lambda is een omgekeerde
V. naamelyk als a , welke gedaanté in de daat alle tong-
beenen hebben die men in de Staart-aapen vindt, zelfs in den Pi.
thecus. Het verfchilt, bekenne ik , merkelyk in de Alouate Tab.
IV. Fig, 5. A B. C. D. F. en in de Ouarine, doch deeze, als
uit het Zuidelyke gedeelte van America koomende, heeft Galenus
voorzeker niet gekend.
§. ia . Omtrent het Borstbeen zullen wy aanwyzen, dat Gale*
tius ( ƒ ) het buiten twyffel uit de Aapen, en wel uit den Pithecus
gefiO
ib, p. 175. (V) De ufu Part,. Lib. 7. C. .19. p. 474. C —• D. CO Mèm.
de Literat. ib, Tom. XXX. p. 538- pl. 2. (O | | P- 475- A — B. («) ib. p.
2J7, Cap. XIII. (ƒ) De Osf, Nat. ib. Cap. XIII. p. 19,
genoomen zal hebben: want die heeft zeven Hukken in het borstbeen.
Ook vergelykt hy het geheele borstbeen met een degen, of
dolk, noemende het MwW offehoon ook andere aan het onderfle
gedeelte alleen deezen naam gegeeven hebben : Dan hier uit blykt,
dat hy een langwerpig, en fmalgeflelaan het borstbeen toeeigende;
welkers zeven Hukken met elkanderen per Synartbnfin, vereenigd
flegts eene duistere en naulyks zigtbaare beweeging toelieten (a ),
’ t welk nimmer op menfchen toegepast kan worden.
g, 13. Het getal der kleine beenderen van de voorhand levert
een ander bewys op, het beflaat in menfchen altoos uit agt, daar
■’erin de Aapen meest negen, ook tien, in den Piihecus elf, en
in den Mandril twaalf gevonden worden. Waarvan Galenus al-
leenlyk negen gekend heeft, het zaadbeentje naamelyk in den trekker
van den langen afleider van den duim. Tab. IV. Fig. 7. a en
'Fig. 7. S. die in de meeste Aapen, ook in den Orang, en in de
Honden gevonden wordt. Dog hier over zullen wy breedvoeriger
zyn in het Tiende Hoofdfluk van deeze Verhandeling.
g. 14. Van geen minder belang is de waarneeming van Eufta-
Mus omtrent den bovenflen wervel, den Atlas, in welken by alle
viervoetige Dieren altoos twee gaaien z yn ; vermits nu Galenus (F)
<van deeze geene melding maakt, zou hy volgens Eujlachius menfchen
ontleed hebben! Wy ontkennen nogthans de kracht van deeze
redeneering, want hier omtrent fpeelt de Natuur zeer dikwerf.
W y bezitten en bewaaren een. halswervel met twee volkoomene
'gaten uit een mensefi. Wy konnen ’er een toonen uit een Staart-
aap, aan de eene zyde met een volkoomen gat, aan de andere zy-
-de open, even als in de menfchen dikwerf gebeurt. Galenus konde
derhalven zulk een getroffen hebben in de Pitheci, gelyk ik in
den kleineren Staart-aap. Dan, ’t gene meerder afdoet, kan gezien
worden uit den Orang Tab. II. Fig. 2. welkers atlas geheel en
al
(a) De Offib. p. 10. ib. C, (Z>) ib. C. 18. p. 22,
o