Wy gaan over tot het fpraaktuig: ’t welke ik den 8. Nov. 177&-
met ongemeen veel vermaak ontleedde. Zoo als ik het vel van
den hals ter wederzyde losgemaakt hadde, ontmoette ik het tongenbeen
Fig. 4 en 5. Tab. IV . ter halver grootte afgebeeld A, B, S, N ,
en zydelings en onderwaarts gedekt door twee zeer groote onder-
kaakklieren, die voor tot elkander kwamen, en het ftrottenhoofd
zydelings, en deszelfs fpieren bedekten: .Deeze Was ik verplicht
weg te neemen om alle de onderliggende deelen te zien, die ik ,
om de afbeeldingen niet vergeefsch. te vermenigvuldigen, alleen
van vooren vertoone. A. B. C. G. is de beenige Trommel in
haare waare plaats, met betrekking tot de kaak G. I. H.
D. is het fchildwyze kraakbeen. E. het ringwyze. F. de lucht-
pyp. O. E. de Sterno-maftoideus. O. N. de Sterno - hyoideus,
welkers ander gedeelte zydelings tot den horen van dat kraakbeen
V. zig uitftrekt als W. V . S. T. de Thyro - hyoideus.
In de V. afbeelding van de IV. Plaat, is het geheele tuig, ontbloot
van zyne fpieren, zydelings getekend.
A. B. C. D. de beenige trommel, o f middenftuk en bafis van
het tonge-been.
C. en B. de puntige uitfteekfels, die in het groot tongebeen
van Vicq d'Azyr niet waren; daar ook by ontbraken de horens van
dat been, hier D. E. F. Het fcheen dat die punten C. en B. tef-
fens voor de Osfkula Graniformia dienden, want de Stylo - hyoideus
-fpier was ’er in gehegt.
F. E. M. N. de Stylo - glosfus. M. Q. P. de tong, welkers rand
zydelings golven van den indruk der tanden hadt.
O. N . N . de Genio-glosfus.
L. G. H. I. het fchildwys kraakbeen, en H K, het ringwyze,
met hunne geleding in i.
Daar is tusfchen het fchildwyze kraakbeen, en tongenbeen G. B. C.
of D. B. Fig. IV. een ruim vlies, zig ook zydelings uitbreidende;
de; doch beftierd, dat is ingedrukt wordende door de fpieren van
het tongenbeen.
Onder den wortel van den klap is eene wyde opening, die doorloopt
tot in de holte van de trommel, of bafis van het tongenbeen.
A. B. C. en van gelyken in de vliezige tusfchenruimte,
tusfchen dit en het fchildwyze kraakbeen in , en dus boven de
fpleet van het ftrottenhoofd. De fpieren van het fchildwys kraakbeen
en van het tongenbeen fchynen , vooral by de agterwaard-
fche beweeging van den kop, deeze uitgezette vliezen door het
fchreeuwen, zonderling te konnen veranderen.
Wanneer ik dit werktuig wel befchouwe, fehynt het veel overeenkomst
te hebben met een Jagers fluit om de honden tot zig te roepen,
want de lucht door de longen van de Alouate gepersd zynde in
de fpleet van het ftrottenhoofd, wordt met geweld in de beenige
trommel gedwongen, en van daar, buitenwaarts, door de zelfde
opening onder den wortel van den klap, in den mond van het
dier, en verder. Waardoor het groot en fterk galmend gefchreeuw
van die dieren fehynt veroorzaakt te worden, waar van Marck-
graaf, en alle Reizigers, als iets zonderlings, gewag maaken, ge-
lyk de de Euffbn overvloedig getoond heeft.
Zie daar dan weder een ander fpraaktuig, nog minder bekwaam
cm geluid te vormen, zoo als de menfehen doen konnen!
§. 4. Ik ontleedde in December 1770. te Groningen den Orang
van den Heere Hoffman met alle naukeurigheid. Het vel en de breede
fpieren van den hals wegneemende, vond ik het tongebeen Tab. III.
Fig. 2. N. O. P. hier levens grootte afgebeeld, zeer gelykende naar
het onze, en vry groot voor het dier. Ik ontdekte vervolgens
een grooten zak Z. T . X. aan de rechter zyde, loopende tot over
het fleutelbeen henen , en een anderen aan den flinker kant Q. R. S.
dog merkelyk kleiner.
De groote zak icheurde een weinig om de tederheid, en doordien
het dier zoo lang in geest van wyn gelegen hadde: ik blies
hem