eetenfyn te maaien, door eene minder zydelings uitwykende be-
weeging.
Het Paard, de E z e l, en Zebra kauwen hun voedzel eerst geheel
fyn eer zy het doorzwelgen, de Os, het Hart, de Kameel,
het Rendier, en dergelyken , maaken eerst hun voedzel in het
ruuwe klein om het door te konnen flikken, en eeten in eens ag-
ter een, tot dat de pens vol is ; daarnaa herkauwen zy dat zelfde
voedzel by gedeeltens, en, wel klein gevreeven zynde tusfchen
de kiezen, brengen zy het onmiddelyk in den boekpens, o f derde
maeg, zoo als door my in die zelfde lesfen omftandig aangetoond
en beweezen is,
Hoe zeer fommige ook tegenfprooken hebben, als o f het Rendier
niet zou herkauwen, zoo is zulks thans zoo overvloedig bevestigt
door Linnaeus, door Pontoppidan, en de zulke die dage-
lyks gelegenheid gehad hebben om Rendieren te zien, dat de tegenwerpingen
geene wederlegging verdienen.
In het Rendier my door de Heeren Oven gezonden, heb ik geene
herkauwing konnen zien, om dat het reets te zwak was, en
te fchielyk ftierf. Dit kan ik thans met zeer veel zekerheid zeggen
, dat het Hoorn - vee ophoudt te herkauwen zoodraa het ziek
is, van wat aart de ziekte ook zyn moge? Zoo dat het agterblyven
der herkauwing de thans zweevende Pestziekte niet aanduidt.
Onderwylen zyn die vier maagen, opgeblaazen,. en wel vernist,
nog door my bewaard, om ten allen tyde de groote overeenkomst
daar van met die der Hartebeesten, en andere dergelyke dieren
te konnen bevestigen, en de plaats hebbende herkauwing te bekrachtigen.
V I E R D E H O O F D - D E E L »
Over de Horens van let Rendier.
§< i . De Rendieren verfchillen, gelyk wy reets aangehaald hebben
,
ben + van alle andere Harten, hier in , dat zoo wel de wyfjes als
de mannetjes horens hebben, en beide dezelve alle jaaren ver-
wisfelen. Alle die deeze dieren van naby hebben konnen onderzoeken
, koomen hier in overeen , en merken alleen aan,
dat de horens der wyfjes even als haar geheel geitel', dunner
en tederer zyn. De Bok laat zyne horens vallen zoo draa de
brons-tyd over is , in het laatst van November volgens H olberg
Qa). De wyfjes reets in het begin van die maand; zoo
evenwel, dat zy dezelve behoudt tot dat zy werpt : doch niet
bevrugt zynde, verliezen zy de horens in den winter. Dit gaat
zoo ftandvastig door, dat de Laplanders daar uit haare bevrug-
ting onderkennen.
§. 2. Niet alleen verwisfelen de wyfjes zoo wel als de mannetjes
de horens, maar zelf de gelubde, gelyk inzonderheid door
Hoffberg (b) bevestigd wordt; evenwel verwisfelen zy laater,
zeldzaam voor nieuwjaar: doch wat zy fterker zyn , wat eerder,
nogthans alle jaaren even als de anderen. Hy fpreekt hier omtrent
Schefferus , en Hulden tegen , gelyk ook dat zy zig ver»
fchuilen zouden, als zy de horens verlooren hadden.
De Graaf de Buffbn is nogthans van gedagten (V), dat de dee-
len die voortteelings-vogt affcheiden, niet geheel en al verdelgd
- zullen zyn geworden door. deeze lubbing ; om dat de Laplanders
dezelve niet met het mes verrigten, maar door de zaadvaten
zoodanig te vermorfelen , dat zy wel onbekwaam zyn tot de
voortteeling, maar niet gansch onbekwaam om de horens te
doen groejen.
Het is buiten tegenfpraak waar dat de Laplanders op die wyze
te werk gaan. Hoffberg immers (J ) bevestigt dit, maar het is ook
teffens zeer onwaarfchynelyk , dat het groejen der horens juist
van nog een weinig overblyvend voortteelingsvogt zou moeten
af-
(d) ib. p. IJC. (6) ib. p. 1JQ. en 167. 00 ib- P- I02- W >b. p. lóo.
D d 3