IIO U I T L E G G I N G .
De Tweede Afbeelding
Vertoont het fpraaktuig van de Orang , my door den Heere
Hope gefchonken, aan den voorkant: de beide luchtzakken, naa-
melyk in een gefmolten, met de aanhoorige deelen op de helft
der natuurlyke grootte.
A , B , C. het onderkaakbeen , van v e l, en de breede hals-
ipier ontbloot.
D , E , F , G. het tongebeen: D , en E. de horenwyze been-
tjes. F , en G. de horens van dat been.
A , D. A , E. De Geniohyoidei. B , D , M. C , G , N . de
onderkaak-klieren die zeer groot zyn. H , I. het fchildvvyze kraakbeen.
K. het ringwyze.
a ’ c ■> k, en b , b , i. De twee vliezige buizen , die van binnen
uit het ftrottenboofd, tusfchen het tongebeen en fchildwyze
kraakbeen, naar buiten gaan om twee zakken te vormen; doch in
dit voorwerp, gelyk in die van ’s Prinfen Orang vereenigd, en
ééne holte uitmaakende by i , f
a , c , d, e, f , i. de rechter zyde van deezen luchtzak, liggende
geheel over het borstbeen van L. tot e. b3 h , g , f. het
flinker gedeelte.
i , f. de zigtbaare kneep, o f vouw, daar deeze twee zakken
vereenigd zyn.
c > d, g , h. aanhangzels van deezen zak, die uitgroeijende,
zig tusfchen de Ipieren verfch Alen.
De Derde Afbeelding.
Schildert het ilrottenhoofd van de eerde Orang ter halver groot*
te, vanbinnen af, ten einde de fpleeten te doen zien, die boven
de koorden van den d ro t, ter zyde van den klap naar bui.
ten gaan.
a , f , e , d. de Epiglottis, of lingula van Galems, de klap.
n 3 bm
d e r A F B E E L D I N G E N . i n
ei, b. ei, i. de twee gaten, welke Galenus liever fpleeten noemt,
door welke de lucht in de luchtzakken loopt.
g , b. h , l. het ringwys kraakbeen agter doorgefneeden.
k , m. en /, ». de doorgefnedene luchtpyp,
S ’ ■ *'» en h , d. De Arytaenoideifche kraakbeentjes, van
welkers onderkanten de koorden van den drot, b, a. en i , a. af-
koomen; en onder de fpleeten van Galems loopen naar a.
Wanneer wy dit ipraaktuig vergelyken met dat van den Staart-
aap, in de IV. Afb. van de III. Tafel afgetekend; is de opening
juist in de tusfchenruimte h , i , n. boven de koord h , i. van den
drot, De kleinheid der koorden in den Orang is voorzeker oorzaak
, dat hy nog minder verfcheidenheid van toonen kan maaken
dan de andere Aapen.
De Vierde en Vyfde Afbeelding
Geeven eene nette aftekening van het fpraaktuig uit de Aloua-
te ■) de Heurleur, denBaboen, o f de Sitnta-Seniculus van Linnaeus
en Zimmerman, zoo van de voor-, als zydelingfchen kant ter halver
grootte.
De onderkaak-klieren, die in dit dier zeer groot waren, dekten
niet alleen zydelings de pterygoidei en halsfpieren van I. tot T ,
maar vereenigden zig beide met een tip aan den voorkant, tusfchen
het tongebeen B , en het fchildwys kraakbeen D. in.
De Mulobyoideus was dun, doch lag over het tongenbeen
A , B. henen, gelyk anders in alle dieren.
A , B , E. S. het middenftuk van het Tongebeen zeer groot,
en uitgehold, zoo dat het flegts als'een beenig vlies is.
D. het fchildwys kraakbeen. E. het ringwyze. F. de luchtpyp.
G , A. de geniohyoidei. A , H , I. de onderkaak. O , N. de
Iternohyoideus.
S , T.-de thyrohyoideus. U , T. de fterno-thyroideus. V , W*
het andere gedeelte van deeze fpier, zig hooger hegtende aan den
ho