omtrent Brisfon en de overige. !Zy hadden den Orang van Borneo,
als zy hunne Naamrollen fchreeven, niet gezien, en dwaalden te-
gens hunnen wille, omdat zy nergens eene nette befchryving aantroffen
van dit vreemd, en allerzeldzaamst voorkoomend gedierte.
Edwards (a) is de eenigfte geweest, die ’er met grond iets van
zou hebben konnen zeggen; dan noch Ontleder, noch Natuurkenner,
en een zeer gering Tekenaar zynde, heeft hy niets dan
eene gebrekkige befchryving, en nog onvolmaakter tekening nage-
laaten. Hy merkt evenwel te recht op, dat de gedaante van Ty-
Jons Orang hem geheel niet voldoet; maar dat een Capkein Beeck-
mon in zyne reize naar Borneo in den jaare 1718. een Orang be-
fchreeven hadde , die, 'fchoon naby de zyne koomende , echter
de zelfde niet was, gelyk hy voorzeker niet zyn konde, zoo het
waar geweest is, dat het dier ruigst, en het meeste hair hadt op
die.plaatfen, daar het by de menfchen groeit; terwyl de Orang in
tegendeel ruigft op den rug, den buitenkant der armen, en beenen
is , zoo als Ariftoteles reets aangemerkt heeft (7>).
Het getuigen van den Heere Relian Heelmeester op Batavia, ons
door den Hoog Gel, Heere Allamand medegedeeld(f),koomt met
het gene \vy ’er van gezien hebben, Vry wel overeen,doch ftrookt
weinig met de afbeelding, welke hy daar van geeft inde XL Plaat,
daar immers is hy zeer ruig van buik, gelyk ook aan den voor- en
binnenkant der armen en beenen.
§. 2. De eerfte Orang, die ik den jaare 1770 verkreeg, was my
gezonden door den zeer Gel. Heere Hoffmann, thans zeer beroemd
Geneesheer op Batavia, die zyne ftudien voorhenen te Groningen
ouder my met veel yver en naarftigheid voortgezet hadde; en my
nu uit dankbaarheid en achting dit aanzienlyk gefchenk deedt;
waar
(a) Glatmres Tom. I. A®. 1758. plate 213. p. 6 , 7. (6) Cur bominis prior pars
pilofior e'ft, quadrupedam contra posterior q:uam prior fetorior. Problem. Lc6t. X.
§ J2. p. 731. vol; 2. (O Additions ib, p. 73. Des Orangs Outanga,
waar voor niet alleen ik, maar alle, die deel neemen in de nuttige
ontdekkingen, waartoe dit dier gelegenheid gegeeven heeft, hem
zeer veel verplichting zullen toekennen.
Jk tekende deezen Orang, fchoon door den geest van Brande-
wyn vry wat ingetrokken, en veranderd , zeer net a f van den
voorkant, zoo als ik het dier, uit het vaatje, in een fchotel op
den rug gelegd hadde; meetende altoos zeer net alle de deelen,
op dat men uit de afbeelding niet alleenlyk de waare proportien,
met een opflag van het o o g , zou konnen zien, maar de waare
grootte vinden door yder deel op zig zelve, viermaal te verdubbelen.
Deeze is derhalven tot een vierde verkleind afgebeeld op de
eerfte Plaat; dog vermitsdeeze Orang zeer fterk met hair aanden
agterkant bezet was, en daardoor de omtrekken van het lighaam,
armen, en beenen geheel duister, en bedekt wierden, heb i k ’er
flegts een gedeelte van aangeweezen, en in evenredigheid minder
aan den voorkant.
Het hair van deeze Orang, want zy was vrouwelyk, was donker
rood, lang op den rag, fyn , en fomtyds gevlamd.
Deeze docde gedaante verfchilt, bekenne ik, zeer veel van de
natuurlykheid, die by het leven plaats heeft, gelyk wy zes jaaren
daarnaa eerst hebben konnen zien; dog ik oordeelde toen beter te
zyn , alles ftiptelyk naatevolgen, dan de waarheid door eene ongegronde
verbeelding te verkrachten.
Om te beter denkbeeld van het hoofd, en deszelfs zydelykfche
gedaante te geeven, tekende ik het af op de helft,- Tab, II. Fig. 1.
en van voren Fig. 3.
§. 3. In hetjaar 1771. deedt de Wel Ed, Geftr. Heer Hope,
teen Bewindhebber der O. I. Comp. en Repraefentant van Zyne
D . Hoogheid den Heere Prinfe v a n O r a n g e Erffiadlouder,
E r f gouverneur &c. &e. van onze Nederlanden, hy dezelve, ’er my
een geworden, mede een W y fje ; zyn Wel Ed. hadt omtrent den
p l i zelf