6<5 V E R H A N D E L I N G o v e r d e n
fpieren, als hem in het Paard, Stier, enz, niet onbekend, behoorde
gezien te hebben. Onderwylen herinnere ik my niet ergens
van dezelve iets geleezen te hebben.
De ballen lagen wel in een foort van balzak, doch tegens de
fchaambeenderen, even beneden de liefchen C. D.
§, a. De ingewanden waren ’er allen, zoo diep mogelyk, onder
en boven, uitgenoomen; gelukkig evenwel was het buikvlies,
daar de z&advaten buitenwaarts dringen, geheel, en men zag al-
lerduidely kst den Meatus o f koker, door my in de Haarlemfche ver»
handelingen (d) zeer breedvoerig befchreeven.
Tyjon zegt zeer uitdrukkelyk (F) , dat in zyn Pigmy het peritonaeum
was als by de menfchen, dat is, geflooten en met een lidteken
bevestigd op die plaats; daar anders de koker open is. Tyfon gaat
verder, en befluit hier uit klaarblykelyk te volgen , dat de Pigmy
o f O rang overeinde moest gaan: daar bet tegendeel nu blykt in
den Afiatilehen Orang. Ook heb ik die kokers geheel, als in welgemaakte
menfchen, geflooten gevonden in den Meckoê, de 29.
Aap-foort van Linnaeus, in den jaare 1768, daar die zonder tegen-
fpraak op vier pooten loopt.
Om dat het dier zoo jong, en het voorwerp zoo kostelyk was,
heb ik deeze deelen niet verder willen vervolgen: ook fcheen het
isy toe vry klaar te z yn , dat hun geitel van dat in andere Aapen
niet) merkelyk verfchillen zoude.
- 3. Omtrent de fpieren van de ballen heb ik mede geen meerder
licht konnen krygen, zy waren door den geest van Brandewyn
te veel veranderd, en niet iterk genoeg, om ze zonder fcheuring
te vervolgen.
Zoo als Soranus (ƒ) dezelve opgeeft uit Golems, waren zy
in alle Aapen met ftaarten van het mannelyk geflacht, die ik,
ont-
(a) VI. Deel. I. Stuk. p. 242- enz. (b) ib. p. 267.
(c) Chart. ib. Cap. 27. p. 2Ö4.
O R A N G -0 U T A N G. 67
ontleed hebbe : naamelyk ’er zyn twee fpieren ; de eene komt
zeer oogfchynelyk van het fchaambeen, digt by het darmbeen,
de andere hooger van den rand des darmbeens zelven. Avicenna
befchryft die twee fpieren mede zeer duidelyk (d). Ook fchynt
Falloppias (Jd) ze zeer wel gekend te hebben.
Tyfon (Y) loopt ’er overhenen met alieenlyk te zeggen, de ere-
masteres waren zeer teder, zonder wyders.
§. 4. W y koomen nu tot een voornaam fluk, ten einde den
Orang met nog meerder zekerheid tot Aapen, en viervoetige dieren
te brengen, tot bet been naamelyk , het welke de Honden,
en zoo veele viervoetige dieren, 2elfS de Zeehonden en Walrus-
fen, in het mannelyk lid hebben.
De Orang van den Heere van Hoey was zoo jong, en het deel
zelve zoo za g t, dat men op het gevoel genoegzaam bepaalen
dorst, geen been o f kraakbeen te zullen bevatten.
Tyfon (d^ gaat een flap verder, te weeten, dat zyn Pigmy niet
alleen geen been hadt in het mannelyk lid, maar dat de Aapen
’er nimmer een been in hebben, ’t Gene Ariftoteks (je) reets beter
geweeten heeft, die de Aapen ten dien opzigte aan de Honden
overeenkomftig ftelt.
Dit been is door my gevonden in alle de Africaanfche Staart-
aapen, die ik ooit ontleed hebbe. D'Aubenton zal den weetgie-
rigen hieromtrent verder konnen voldoen, als die ’er een groot
aantal befchryft uit vericheidene foorten van Aapen , uit den
Pithecus, Tom. XIV. p. 132. uit den Baviaan^ p. 189. uit den
Macaque, p. 305. enz. zoo als uit den bladwyzer genoeg gezien
kan worden.
§■ 5* Wy befluiten uit de opene kokers van het buikvlies,
dat
(a) Fen. Doet. V. Cap. 23. p. 37. (b) Obf. Anat. p, 387. 10. (c) p. 85, ib,
(d) p. 14. (e) Hisc. Ad. Lib. II, Cap. 8. p. 784.
I a